DHA2A Schule Grammatik E Stufe 8/Kapitel 8

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t, havo
• Leerjaar 2

AUSSEHEN

GRAMMATIK

DEUTSCH 

Stufe 8

1. Setz dich hin
   
2. Nimm deinen Laptop
   
3. 
   

Verbinde die Modalverben mit der Bedeutung.

müssen

kunnen

mogen, toestemming hebben

leuk vinden, lusten, aardig vinden

moeten

weten

willen 

mögen

dürfen

können

sollen

wollen

wissen

Hoeveel Modalverben zijn er?

1. 3
2. 4
3. 7
4. 10

Welke Modalverben zijn er?
Typ ze in het Duits

Noem twee bijzonderheden van de 'Modalverben'!

Wat betekent de Modalverb "dürfen"?

Welke werkwoorden zijn Modalverben?

1. machen, wohnen, lernen
2. trainieren, fotografieren telefonieren
3. müssen, können, wissen
4. gehen, stehen, geben

(Modalverben): jij wil - kan - moet (van een ander)

1. du-wollst- könnst- musst
2. du willst - kannst - sollst
3. du-wollst- könnst- müsst
4. du-willst- könnst- sollst

(Modalverben): hij moet - weet - mag

1. er musst - weist - darf
2. er muss - weiß - darft
3. er muss - weiß - darf
4. er musse - weiß - darf

...................... ihr die Modalverben bilden?

1. Könnt
2. Könnte
3. Konntet
4. Könntet

Vertaal het woord tussen haakjes.
Ich ___________(mogen) nicht alleine reisen.

Vertaal het woord tussen haakjes.
Ich __________(willen) nicht mit dem Bus fahren.

Vertaal het woord tussen haakjes .
____________ (weten) du, wie wir laufen müssen?

Vertaal het werkwoord wat tussen haakjes staat.
Niemand ____________ (weten), wo du bist.

Hier ... man nicht rauchen

Hier in der Bibliothek ... man leise sein.

Die Modalverben sind schwierig, ich ... noch mehr üben.

dürfen

müssen

sollen

Ergänze Modalverb:
Ihr ... (wissen) schon am zweiten Tag meine Name.

Schreibe die richtige Form von dem Modalverb auf.
(dürfen) du ____ morgen mitkommen.

Vul het juiste "Modalverb" in.

Der Hund (moet) ______ jetzt zum Tierarzt sonst verblutet er.

Ergänze Modalverb:
Ich ... (dürfen) das Handy meiner Mutter nicht verwenden.

Schreibe die richtige Form von dem Modalverb auf.
(mögen) ______ er gerne Spinat?

Schreibe die richtige Form von dem Modalverb auf.
(dürfen) Ich ____ morgen mitkommen.

Vul het juiste "Modalverb" in.

Und was (zouden graag willen) ______ ihr trinken?

Vertaal het werkwoord wat tussen haakjes staat.
Pia ___________ (moeten) schnell zum Artz, sagt ihr Freund.

Heb je het idee dat je Modalverben beheerst?

1. Ken het en snap het!
2. Ken de rijtjes niet, maar snap hoe je ze toepast.
3. Ken de rijtjes niet én vind het toepassen nog moeilijk
4. Ken het niet, snap het niet.