2HVE: Schrijfvaardigheid - Chapitre 5

1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Chapitre 5 - Objectif Santé
Les objectifs
- Je kunt een gesprek over gezondheid
begrijpen, ken je woorden die te maken
 hebben met gezondheid
- Je kunt vertellen dat je ziek bent en waar
 je last van hebt.
- Je kunt vertellen of je ziek of gezond bent
- Je weet hoe je de ontkenning moet
gebruiken en hoe je een vraag stelt. 

Slide 2 - Tekstslide

Chapitre 5 - Objectif Santé
Objectif: La préparation pour une dialogue. Parler de la santé - praten over jouw gezondheid.

Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?
1. Le vocabulaire
2. Les phrases 
3. La dialogue - Dire que tu es malade / Parler de sa santé

Slide 3 - Tekstslide

Vocabulaire
Vocabulaire

Slide 4 - Tekstslide


A
la bouche
B
le bouchon
C
la boutre
D
le bouton

Slide 5 - Quizvraag


A
l'oeil
B
l'oreillette
C
l'oreille
D
l'ongle

Slide 6 - Quizvraag

l'epaule
les oreilles
le ventre
le nez
les dents
les ongles
les yeux
la jambe
la tete

Slide 7 - Sleepvraag

l'oeil
le bras
le pied
le dos
le genou
le ventre
la tête
het oog
de rug
de voet
de buik
de knie
de arm
het hoofd

Slide 8 - Sleepvraag

Herhaling grammaire:
aan de / het + lichaamsdeel

Slide 9 - Tekstslide

Avoir mal à + lidwoord
Doel:
  • Je weet hoe je in het Frans kunt zeggen waar je pijn aan hebt.

Slide 10 - Tekstslide

Wat betekent het volgende?
J'ai mal à la tête.
A
Ik heb buikpijn.
B
Ik heb hoofdpijn.
C
Ik heb keelpijn.
D
Ik heb oorpijn.

Slide 11 - Quizvraag

Wat betekent het volgende?
J'ai mal au nez.
A
Ik heb pijn aan de hand.
B
Ik heb pijn aan de neus.
C
Ik heb pijn aan de keel.
D
Ik heb pijn aan de knie.

Slide 12 - Quizvraag

avoir mal à + lidwoord (le, la, l', les)
Als je wilt zeggen dat je ergens pijn hebt gebruik je avoir mal à + lidwoord.

1. J'ai mal au nez.        Ik heb pijn aan mijn neus.
2. J'ai mal à la tête.     Ik heb hoofdpijn.

Soms is het lidwoord 'verstopt' (zin 1). 

Slide 13 - Tekstslide

avoir mal à + lidwoord (le, la, l', les)
J'ai mal à le nez.        J'ai mal au nez.        Ik heb pijn aan mijn neus.
J'ai mal à la tête.                                                Ik heb hoofdpijn.
J'ai mal à l'oreille.                                              Ik heb oorpijn.
J'ai mal à les dents. J'ai mal aux dents.  Ik heb tandpijn.

Je moet dus leren dat het woord (van het lichaamsdeel) mannelijk, vrouwelijk of meervoud is.

Slide 14 - Tekstslide

au
à la 
aux
à l'
à + le 
à + la 
à + les 
à + l'

Slide 15 - Sleepvraag

Kies de juiste optie.
J'ai mal ___ bouche.
A
au
B
à le
C
à la
D
aux

Slide 16 - Quizvraag

Kies de juiste optie.
J'ai mal ___ genou.
A
au
B
à le
C
à l'
D
aux

Slide 17 - Quizvraag

Kies de juiste optie.
J'ai mal ___ bras (enk).
A
au
B
à le
C
à les
D
aux

Slide 18 - Quizvraag

Kies de juiste optie.
J'ai mal ___ dents.
A
au
B
à le
C
à les
D
aux

Slide 19 - Quizvraag

j'ai mal à la jambe
j'ai mal à la tête
j'ai mal au ventre
j'ai mal à l'oreille
j'ai mal au dos

Slide 20 - Sleepvraag

J'ai mal au ventre
J'ai mal aux pieds
J'ai mal au nez.

Slide 21 - Sleepvraag

Hoe zeg je?
Wij hebben pijn aan onze voeten.
A
Nous avons mal au pied.
B
Nous avons mal à la jambe.
C
Nous avons mal aux pieds.
D
Nous avons mal aux jambes.

Slide 22 - Quizvraag

Hoe zeg je?
Jij hebt hoofdpijn.

Slide 23 - Open vraag

zij hebben pijn aan de ogen
A
ils avoir mal aux yeux
B
ils ont mal à les yeux
C
ils ont avoir mal à les yeux
D
ils ont mal aux yeux

Slide 24 - Quizvraag

zij heeft pijn aan de arm

Slide 25 - Open vraag

PHRASES

Slide 26 - Tekstslide

Waar houd je van?
tu
que
Qu'est-ce
aimes?

Slide 27 - Sleepvraag

Hoe zeg je: Houd je van Franse rapmuziek?
A
Tu aimes le rap français?
B
Aimes le rap français tu?
C
Le rap français tu aimes?
D
Le rap tu aimes français?

Slide 28 - Quizvraag

Hoe zeg je: "Ik vind tennis wel leuk."
A
J'aime la danse.
B
J'aime bien la danse.
C
J'aime bien le tennis.
D
Le tennis bien j'aime.

Slide 29 - Quizvraag

Hoe zeg je: "Ja, wij houden van klassieke muziek."
A
Oui, nous aimons la classique musique.
B
Oui, nous aimons la musique classique.
C
Non, nous aimons la classique musique.
D
Non, nous aimons la musique classique.

Slide 30 - Quizvraag

Ik houd van videospelletjes.
les
vidéo.
J'aime
jeux

Slide 31 - Sleepvraag

Hoe zeg je: "Ik ben dol op muziek."
A
Je détèste la musique.
B
J'aime la musique.
C
J'aime bien la musique.
D
J'adore la musique.

Slide 32 - Quizvraag

Hoe zeg je: "Waar houdt u van?"
A
Qu'est-ce que vous aimez?
B
Qu'est-ce que tu aimes?
C
Qu'est-ce que nous aimons?
D
Qu'est-ce que j'aime?

Slide 33 - Quizvraag

Hoe zeg je: "Houden jullie van klassieke muziek?"
A
La musique classique vous aimez?
B
Vous aimez la musique classique?
C
Classique la musique vous aimez?
D
Vous aimez la classique musique?

Slide 34 - Quizvraag

Ik heb een hekel aan voetbal.
déteste
foot.
Je
le

Slide 35 - Sleepvraag

Welke afbeelding is juist als je zegt:
"Jaime les matchs de foot."
Jaime les matchs de foot.

Slide 36 - Sleepvraag

la santé
trois fois par jour
prenez le médicament
tomber malade
la maladie
restez au lit
appeler le docteur
de gezondheid
drie keer per dag
blijf in bed
ziek worden
de ziekte
neem het medicijn
de dokter bellen

Slide 37 - Sleepvraag

Hoe vertaal je: Jij eet niets.
A
Tu ne manges rien.
B
Tu ne manges pas encore.
C
Tu manges rien.
D
Tu ne manges plus.

Slide 38 - Quizvraag

Fiche d'identité
Prénom: Lucas

La nourriture: 3 pizzas, deux hamburgers, dix pains au chocolat

Le sport: jamais

Slide 39 - Tekstslide

Wat zou het antwoord van Lucas zijn op deze vraag: Lucas tu fais du sport au moins trois fois par semaine?
A
Oui, je fais un jogging chaque jour
B
Oui, je vais à l'école à pied
C
Non, mais je fais du vélo
D
Non, je déteste le sport

Slide 40 - Quizvraag

La dialogue: la prononciation

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

1
2
4
5
3
6
g (als goal)
q
g (als zj)

Slide 43 - Sleepvraag

Slide 44 - Tekstslide

Tu vas parler de ton mode de vie

Doel: Je kunt vertellen over jouw gezondheid. Je kunt vertellen of jij aan sport doet en of je gezond eet.


Slide 45 - Tekstslide

Le corps




A la pharmacie

Bonjour,
Je peux vous aider?
Vous avez mal où?

Chez le médecin

Slide 46 - Tekstslide

Tu es en bonne santé? Ben je in goede gezondheid
- Oui, je suis jamais malade  (ja ik ben nooit ziek)
- Non, je ne suis pas en forme  ( nee ik ben niet fit)
Qu'est-ce que tu as? ( wat heb je?)
 > J'ai mal au ventre ( ik heb maagpijn)
>  J'ai mal à la tête ( ik heb hoofdpijn)
> j'ai 39 de fièvre ( ik heb 39 koorts)
> je ne peux rien manger ( ik kan niks eten)

Slide 47 - Tekstslide

Tu vas parler de ton mode de vie
Vertel:
- of jij wel/niet gezond leeft
- of je (niet) vaak ziek bent
- of je aan sport doet & welke sport
- hoe vaak jij traint / wanneer jij een wedstrijd hebt
- of jij gezond eet en wat jij dan eet (voorbeeld gezond of ongezond)

Slide 48 - Tekstslide

Tu vas parler de ton mode de vie
Met behulp van 'les phrases-clés' op pagina 42, schrijf je een stukje tekst over jouw gezondheid.

Je schrijft jouw stukje tekst op papier en levert die aan het eind van de les in bij jouw docent.

Bonne chance! - Succes!

Slide 49 - Tekstslide

Tu veux voir un docteur? ( wil je naar de dokter)

Oui, j'ai rendez-vous demain ( ja ik heb morgen een afspraak)

Slide 50 - Tekstslide

Les mots:
                La Santé = de gezondheid
     Le ventre = de maag
La tête= het hoofd
    La fièvre= de koorts
             Rendez-vous= afspraak
                           Le docteur= de arts, de dokter

Slide 51 - Tekstslide