Mondeling literatuur

Mondeling literatuur Nederlands



22/23 maart 5H, 2020-2021
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Mondeling literatuur Nederlands



22/23 maart 5H, 2020-2021

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zeg niet tijdens het mondeling:
'Het is al zo lang geleden dat ik dit boekje heb gelezen.'

Daarom heb je analyses en aantekeningen gemaakt!  Bekijk ook je leesclubverslag.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bronnen ter voorbereiding op je mondeling
Informatie over schrijver
* www.dbnl.org
* website van de schrijver zelf
Literatuurgeschiedenis/plaatsen in de tijd: https://www.literatuurgeschiedenis.org/
Recensies en interviews: 
GEEN SCHOLIEREN.COM

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bronnen ter voorbereiding op je mondeling
- Literom
- lezenvoordelijst.nl
-  jouw boekanalyses

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Drie type vragen
1. Leesbeleving: hoe vond je de boeken? Argumenten, voorbeelden, concrete situaties.

2. Vragen rondom het boek: auteur, in welke tijd geschreven, de ontvangst, intertekstualiteit

3. De boeken zelf (GEEN INGESTUDEERDE SAMENVATTING!) maar het toepassen van de literaire begrippen.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk begrip hoort bij de volgende omschrijving:

"Element dat vaker voorkomt in een verhaal. Vestigt de aandacht op iets wat belangrijk is in het verhaal. "
A
Motief
B
Handeling
C
Vooruitwijzing
D
Thema

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een auctoriaal perspectief?
A
Het verhaal wordt verteld vanuit de hoofdpersoon.
B
Het verhaal wordt verteld vanuit iemand buiten het verhaal.
C
synoniem voor ik-perspectief
D
synoniem voor personaal-perspectief

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een motto is niet hetzelfde als een opdracht.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Een motto heeft te maken met de bedoeling van het boek. Een opdracht is een mededeling van een schrijver waarmee hij/zij het werk opdraagt aan een persoon of instantie.
Personages
- Hoe zien ze eruit?
- Wat doen ze of wat doen ze juist niet? 
- Wat weet je over hun karakter?
- Welke relaties heeft het personage met de andere personen?

Twee soorten personages:
- Round (rond)(je weet alles: het personage maakt een ontwikkeling door)
- Flat(vlak)(je weet slechts een klein gedeelte, dit personage speelt een bijrol 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vervolg personages
- welk probleem heeft de hoofdpersoon?
- hoe gaat hij met dit probleem om?

- kijk naar je gelezen boeken
- zijn er personages die overeenkomsten vertonen? (misschien worstelen ze wel met dezelfde problemen)
- gaan ze op dezelfde manier met de problemen om?
- wat valt nog meer op?

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ruimte (en handeling)

Onder de ruimte verstaan we niet alleen de plaats van handeling, maar ook het weer, seizoen, verleden en toekomst. 

De ruimte zorgt voor sfeer en spanning. Past de ruimte bij de handeling dan spreek je van overeenkomst tussen ruimte en handeling. Omgekeerd spreek je van contrast tussen ruimte en handeling.

Beschrijf hoe de ruimte het verhaal beïnvloedt. Vraag je eens af wat er zou veranderen als je het verhaal in een ander land of in een andere tijd zou plaatsen.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verhaalopbouw
1 Wanneer een verhaal netjes aan het begin begint, wordt dit ab ovo genoemd.
Als lezer krijg je in zo’n geval een inleiding op het verhaal, je maakt kennis met de personages en hun omstandigheden en ook met de toestand (fysiek en psychologisch) waarin deze personages zich bevinden.


2 Wanneer je in het midden van een verhaal begint, weet je nog niets van de personen, wat er vooraf is gegaan, enz. Zo’n begin wordt een media res genoemd.


​3 Je kunt ook beginnen bij het einde en van daaruit terugblikken. Dit wordt post partum genoemd. Een gebeurtenis uit het heden confronteert de hoofdpersoon dan vaak met een onverwerkt stuk verleden waar hij in de loop van het verhaal steeds verder induikt.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vervolg opbouw
-  Heeft je boek hoofdstukken?
-  Zijn er hoofdstuktitels of nummers?
-  Hebben de titels betekenis?
-  Heeft je boek en open eind of gesloten eind (sprookje)

Tijd heeft ook met opbouw te maken:
- Is het chronologisch opgebouwd?
- Zijn er tijdssprongen? (flashbacks of flashforward)
- etc.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tip: Literom
Zoek op Literom een recensie over het boek
* Welke analytische begrippen worden besproken?
* Ben je het eens met de recensent of juist niet?

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Een chronologisch verhaal kan tijdssprongen bevatten
A
Niet waar
B
Waar

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een flashforward en een toekomstverwijzing zijn hetzelfde
A
Niet waar
B
Waar

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een chronologisch verteld verhaal kan flashbacks bevatten
A
Niet waar
B
Waar

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is tijdsvertraging in literatuur?
A
Langzaam vertellen van een gebeurtenis
B
Veranderen van perspectief
C
Tijd stilzetten voor effect
D
Snel vooruitgaan in het verhaal

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een flashback?
A
Vooruitblikken naar de toekomst
B
Directe dialoog tussen personages
C
Terugblikken naar een eerdere gebeurtenis
D
Een plot twist aan het einde

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent 'in medias res'?
A
Eindigen met een moraal
B
Terug in de tijd gaan
C
Chronologische volgorde
D
Beginnen midden in het verhaal

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is impliciete karakterisering?
A
Indirecte onthulling van karaktereigenschappen
B
Fysieke beschrijving
C
Dialoog tussen personages
D
Duidelijke uitleg van het karakter

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat houdt expliciete karakterisering in?
A
Symbolische betekenis
B
Emotionele ontwikkeling
C
Directe beschrijving van een personage
D
Indirecte onthulling door acties

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een flat character?
A
Een complex, veranderlijk personage
B
Een eenvoudig, onveranderlijk personage
C
Een antagonist
D
Een hoofdpersonage

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een plot in literatuur?
A
De karakterontwikkeling van de hoofdrolspeler
B
De volgorde van gebeurtenissen in een verhaal

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het perspectief in een verhaal?
A
De kijkhoek van waaruit het verhaal wordt verteld
B
De tijd waarin het verhaal zich afspeelt

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een auctoriale verteller?
A
Verteller zonder invloed op het verhaal
B
Verteller die alles weet en controleert
C
Enkel de gedachten van de ik
D
Persoonlijk perspectief van een personage

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een vertellende ik?
A
Verteller die alleen gedachten geeft
B
Alwetende verteller met afstand
C
Personage dat niets meemaakt
D
Ik-verteller die het verhaal vertelt

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een belevende ik?
A
Ik-verteller die ervaringen deelt
B
Verteller die gebeurtenissen samenvat
C
Derde persoon die alles weet
D
Alwetende verteller van het verhaal

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is chronologische volgorde in een verhaal?
A
Verhaal van eind naar begin
B
Flashbacks en vooruitblikken
C
Persoonlijk perspectief van de ik
D
Gebeurtenissen in tijdsvolgorde

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk van jouw boeken vond jij het beste? Beargumenteer. Maak in je antwoord ook gebruik van de literaire begrippen.

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk van jouw boeken vond jij het minst goed? Beargumenteer. Maak in je antwoord ook gebruik van de literaire begrippen.

Slide 33 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke hoofdpersoon uit de door jou gelezen boeken vond jij het meest geloofwaardig? Leg uit en beargumenteer

Slide 34 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Met welke hoofdpersoon uit de door jou gelezen boeken kun jij je het meest identificeren? Leg uit en beargumenteer

Slide 35 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies een boek van je lijst en beantwoord deze vragen over tijd:
a) In welke tijd speelt het?
b) Waaraan merk je dat?
c) Wat is de vertelde tijd?
d) Is het verhaal chronologisch verteld?
e) Waarom zou de schrijver deze keuzes hebben gemaakt?

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies een boek van je lijst en beantwoord deze vragen over de schrijver:
a) wie is de schrijver?
b) herken je autobiografische kenmerken in het boek?
c) hoe past dit boek in het oeuvre van de schrijver?

Slide 37 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies een boek van je lijst en beantwoord deze vragen over de receptie:
a) hoe is het boek ontvangen door de literaire kritiek?
b) ben jij het daarmee eens? (beargumenteer)

Slide 38 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar moet je aan denken tijdens een mondeling over literatuur?

Slide 39 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies