H.17 inclusief NCW

Startopdracht H17
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4-6

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Startopdracht H17

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Cashflow is het verschil tussen ontvangen en uitgegeven geldstromen uit een investering. Het aanschaffen van een nieuwe machine door direct te betalen is een                       . Maar afschrijving vallen onder                          en verminderd dus de nettowinst. Een afschrijving wordt nooit een                              dus tellen we deze bij de nettowinst terug op tot de cashflow
Uitgave 
Ontvangst
Kost
Opbrengst
Uitgave 
Opbrengsten
Kosten

Slide 2 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen: 
je kunt cashflow omschrijven, de terugverdientijd berekenen en keuzes maken tussen investeringen

§20.1 Cashflow:  ppt jdjong "Investeringsselectie" dia 1-11

§20.2 Terugverdientijd:  dia 12-23

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Investeringsanalyse
Investeringen kunnen we verdelen in 2 soorten:
  • Uitbreidingsinvesteringen
  • Vervangingsinvesteringen

Is de investering wel rendabel? 
Oftewel: levert het ons wat op?
             Hoofdstuk 17 vwo

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
Het bedrijf 'De Boer' heeft de volgende gegevens verzameld over het afgelopen jaar:
- Omzet van €100.000.
- Inkoopwaarde van de omzet €40.000
- Personeelskosten €20.000
- Afschrijvingskosten €12.500 

Bereken de nettowinst

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn afschrijvingen?
Dit komt nog uitgebreid aan de orde in boek 2.     Voorbeeld: 
Bedrijf 'De Boer' doet een investering door de aanschaf van een machine ter waarde van €60.000    
Geschatte tijd gebruik: 4 jaar,     Restwaarde: €10.000
De afschrijvingskosten per jaar zijn dan: 
(€60.000 - €10.000) / 4 = €12.500 per jaar 
De kosten van de aanschaf worden verspreid over de jaren dat je de machine gebruikt !

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
Nettowinst = omzet - totale kosten
Omzet van                                                               €100.000.
- Inkoopwaarde van de omzet €40.000
- Personeelskosten                   €20.000
- Afschrijvingskosten                 €12.500 +
Totale kosten                                                             €72.500 -

Nettowinst                                                                  €27.500

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ingaande en uitgaande kasstromen
Omzet van                                                               €100.000.
- Inkoopwaarde van de omzet €40.000
- Personeelskosten                   €20.000
- Afschrijvingskosten                 €12.500 +
Totale kosten                                                             €72.500 -
Nettowinst                                                                  €27.500
Welke bedragen van de omzet zijn ingaande kasstromen? (geld dat naar het bedrijf toe gaat)
Welke bedragen zijn uitgaande kasstromen? (geld dat het bedrijf verlaat)

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ingaande en uitgaande kasstromen
Omzet van                                                               €100.000  
- Inkoopwaarde van de omzet €40.000 uitgaande, naar de leveranciers
- Personeelskosten                   €20.000 uitgaande, naar de werknemers
- Afschrijvingskosten                 €12.500 + ingaande
Totale kosten                                                             €72.500 -
Nettowinst                                                                  €27.500 ingaande

Cashflow = €12.500 + €27.500 = €40.000

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Cashflow = kasstroom
  • Cashflow bij aanvang investering = uitgave aan investering (-€60.000)
  • Cashflow tijdens de looptijd = nettowinst + afschrijvingen (€40.000)




  • Cashflow einde looptijd = opbrengst verkoop of sloopkosten (-€10.000)
Project is rendabel wanneer inkomende cashflow > uitgaande cashflow
Afschrijvingen verlagen de winst,
maar het geld verlaat het bedrijf niet

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Feyenoord stadion heeft de keuze tussen twee projecten waarbij de hoogte van de cashflows afhangen van de zitplaatsen
Stadion
investering
jaar 1
jaar 2
jaar 3
jaar 4
jaar 5
A
-400 mln
80 mln
70 mln
70 mln
80 mln
70 mln
B
-500 mln
75 mln
90 mln
70 mln
60 mln
95mln
Feyenoord heeft de keuze tussen twee soorten stadions waarbij de hoogte van de cashflows afhangen van de zitplaatsen. In stadion A zijn er 60.000 zitplaatsen. In stadion B komen er 80.000 zitplaatsen. De nettowinst voor ieder jaar staat in de tabel.  De afschrijvingskosten zijn €10 mln voor stadion A en €15 mln voor stadion B.
Op basis van de eerste 5 jaar welke stadion zal Feyenoord kiezen? Ligt je antwoord toe.

Slide 11 - Tekstslide

stadion A: -400 + 80 + 70 +70 + 80 + 70 + 5 * 10 = €20 mln
stadion B: -500 + 75 +90 +70 + 60 +95 + 5* 15= €-35 mln
dus het antwoord is A
CASHFLOW

§20.1 Cashflow:  ppt jdjong "Investeringsselectie" dia 1-11

§20.2 Terugverdientijd:  dia 12-23

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Methode 3: 
Nettocontantewaarde
Wat is contante waarde ook alweer?
Stel Jan zegt tegen je 'ik geef je over een jaar € 500.'
Jij vraagt je af wat is deze toezegging op dit moment waard?
De rente is 2 %. 
Wat zou ik nu contant moeten hebben om over een jaar € 500 te krijgen

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Over een jaar dus € 500. De rente is 2 %

iets X 1,02 = € 500
iets = € 500/ 1,02 = € 490,20
Of € 500 X 1,02 -1 = € 490,20
Dus wat is de belofte van over een jaar € 500 waard?
Dit is gelijk aan nu € 490,20 hebben


Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

17.3 Netto Contante Waarde (NCW)

Er wordt voor € 9000 geinvesteerd in project A en de jaarlijkse casflows zijn € 4000
Het geëiste rendement is 6%. Bereken de NCW van dit project.

0...................1...................2....................3
-9000           +4000          +4000              +4000            

We gaan de waarde van alle cashflows terugbrengen naar tijdstip nul.
- 9000 + 4000 x 1,06-1  + 4000 x 1,06-2  + 4000 x 1,06-3 = €1.692,05

De NCW > 0 dus de investering kan doorgaan!

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verschillende investeringsbedragen
Er kan ook €12.000 geïnvesteerd worden in project B. De jaarlijkse cashflows zijn € 5.300 per jaar. Looptijd is 3 jaar. Geëist rendement is 6%.
Bereken de Netto Contante waarde van dit project.


timer
3:00

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitwerking
-12000 + 5300x1,06-1 + 5300x1,06-2 + 5300x1,06-3
= € 2166,96

Heeft project A (NCW is €1692,05) of project B de voorkeur?
.............. 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

NCW per geïnvesteerde euro
Er worden twee verschillende bedragen geïnvesteerd en dan kunnen we de NCW van de projecten niet met elkaar vergelijken.

Hiervoor berekenen we de NCW per geïnvesteerde euro.

Voor project A: 1692,5 / 9000 = € 0,19
Voor project B: 2166,96 / 12000 = € 0,18
De keuze valt op project A.                      Maken opgave 17.7 

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

UItwerking 17.7 B


0.............1.................2...................3...................4.....................5
           65.000        65.000         65.000           65.000             65.000
€ 65.000 X 1,09 -1
€ 65.000 X 1,09 -2
€ 65.000 X 1,09 -3
€ 65.000 X 1,09 -4
€ 65.000 X 1,09 -5 +
€ 252.827,33                       - € 265.000 = - € 12.172,67      Investeert dus NIET

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitwerking 17.7 B


0.............1.................2...................3...................4.....................5
           65.000        65.000         65.000           65.000             65.000
Met de formule:
                       (1,095 - 1)
€ 65.000 X  (1,09 - 1)    X 1,09-5 = € 252.827,33
Investering                                           € 265.000 -
NCW                                                        €   12.172,67 -

Aantal toekomstige cashflows
aantal periodes terugrekenen vanaf moment laatste cashflow
De cashflow

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

UItwerking 17.7 C


0.............1.................2...................3...................4.....................5
           65.000        65.000         65.000           65.000             65.000
€ 65.000 X 1,03 -1
€ 65.000 X 1,03 -2
€ 65.000 X 1,03 -3
€ 65.000 X 1,03 -4
€ 65.000 X 1,03 -5 +
€ 297.680,97                      - € 265.000 =  € 32.680,97       Investeert WEL

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitwerking 17.7 C


0.............1.................2...................3...................4.....................5
           65.000        65.000         65.000           65.000             65.000
Met de formule:
                       (1,035 - 1)
€ 65.000 X  (1,03 - 1)    X 1,03-5 = € 297.680,97
Investering                                          € 265.000 -
NCW                                                       € 32.680,97
  Maken 17.8 A en 17.9


Aantal toekomstige cashflows
aantal periodes terugrekenen vanaf moment laatste cashflow
De cashflow

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld met een restwaarde erbij

Cashflows zijn € 50.000 gedurende 5 jaar. Interestvoet is 4 %. Restwaarde na 5 jaar € 40.000. Investering € 200.000
0.............1.................2...................3...................4.....................5
           50.000        50.000        50.000           50.000             50.000 + 40.000
Met de formule:
                       (1,045 - 1)
€50.000 X  (1,04 - 1)    X 1,04-5 = € 222.591,12
€ 40.000 X 1,04-5 =                         €    32.877,08 +
Investering                                          € 200.000 -
NCW                                                       € 55.468,20
  


Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Risico en rendement
Hoog risico
Laag risico
Kans op hoog rendement
Laag, zeker rendement
Aandelen
Staatsobligatie

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rendementseis
  • Je kunt geld op spaarrekening zetten of staatsobligatie
  • dan heb je zeker rendement
  • Investeren in bedrijf:
  • Zeker rendement + risicoopslag
  • Bijvoorbeeld
  • 2 % + 6 % = 8 % rendement wil je hebben

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Toekomst is onzeker
  • Cashflows onzeker
  • Restwaarde onzeker
  • Voor zekerheid:
  • Uitgaan van lagere cashflows
  • Uitgaan van lagere restwaarde
  • Rentabiliteitseis bijstellen (hogere eis stellen)

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Marktwaarde
De waarde die de markt bereid is te betalen
Verschillende rekenmethode
2 X jaaromzet
4 X jaarwinst

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rentabiliteitswaarde
Jaarlijkse winst is € 500.000
Je rekent met een rentabiliteitspercentage van 0,08

Dus het bedrijf is waard 0,08 X ......... = € 500.000
€ 500.000/ 0,08 = € 6.250.000

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Discounted cashflow methode
Jaarlijkse cashflow is € 800.000
Je rekent met een rentabiliteitspercentage van 0,10

Dus het bedrijf is waard 0,10 X ......... = € 800.000
€ 800.000/ 0,10 = € 8.000.000

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies