WI 2V - H3 - LHE

WI 2V - H3 - LHE
1 / 67
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 67 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

WI 2V - H3 - LHE

Slide 1 - Tekstslide

H3 - Lineaire formules en vergelijkingen

Slide 2 - Tekstslide

H3 - Lineaire formules en vergelijkingen
De broers John en Karel gaan naar school.
John gaat met de auto. Elke minuut legt hij
450 meter af.

Karel gaat met de fiets. Elke minuut legt hij 300 meter af.
Hij heeft een voorsprong van 6 kilometer. 

Na hoeveel minuten komen ze elkaar tegen?



Slide 3 - Tekstslide

§3.1 - Lineaire formules

Slide 4 - Tekstslide

§3.1A - De grafiek van een lineaire formule
De formule                                is een voorbeeld van een lineaire formule.

Lineair betekent 'rechtlijnig', en betekent dat de grafiek van deze formule een rechte lijn is.



y=121x3

Slide 5 - Tekstslide

§3.1A - De grafiek van een lineaire formule
Ik wil de formule van                                    tekenen in een assenstelsel

Hiervoor moet ik een aantal 
punten op de lijn weten.

Hoeveel punten moet ik
dan hebben?


y=121x3

Slide 6 - Tekstslide

§3.1A - De grafiek van een lineaire formule



Wij moeten dus 2 punten vinden
die op de lijn liggen.
Hiervoor maken wij een tabel:

y=121x3
x
y

Slide 7 - Tekstslide

§3.1A - De grafiek van een lineaire formule



Wij moeten dus 2 punten vinden
die op de lijn liggen.
Hiervoor maken wij een tabel:

y=121x3
x
y

Slide 8 - Tekstslide

§3.1A - De grafiek van een lineaire formule



Daarnaast wil ik onderzoeken of het punt
A(18 , 26) op deze lijn ligt.

Dat kun je doen door het punt in te vullen
in de formule.

y=121x3

Slide 9 - Tekstslide

Zelfwerkzaamheid
Maak:
3.1 A

Voorkennis overslaan!

Slide 10 - Tekstslide

§3.1B - De formule y = ax + b
Zie de onderstaande twee formules:




Dit zijn twee voorbeelden van lineaire formules






y=2x+1
y=3x5

Slide 11 - Tekstslide

§3.1B - De formule y = ax + b
Zie de onderstaande twee formules:




Dit zijn twee voorbeelden van lineaire formules
Elke lineaire formule heeft altijd de vorm 





y=2x+1
y=3x5
y=ax+b

Slide 12 - Tekstslide

§3.1B - De formule y = ax + b


Wat is de waarde van a ?                                            Wat is de waarde van a ?
Wat is de waarde van b ?                                            Wat is de waarde van b ?
y=3x1
y=2x+5

Slide 13 - Tekstslide

§3.1B - De formule y = ax + b


Wat is de waarde van a ?                                            Wat is de waarde van a ?
Wat is de waarde van b ?                                            Wat is de waarde van b ?

a = 3                                                                                     a = -2                        b = -1                                                                                  b = 5
y=3x1
y=2x+5

Slide 14 - Tekstslide

§3.1B - De formule y = ax + b
Het getal a

Nu gaan wij ons richten op de eerste formule:

Om uit te leggen wat het getal a in een formule betekent, maken wij een tabel bij deze formule. Wij nemen x tussen -2 en 4

 
y=3x1

Slide 15 - Tekstslide

§3.1B - De formule y = ax + b
Het getal a
Wij doen even snel hetzelfde voor de andere formule:
y=2x+5

Slide 16 - Tekstslide

§3.1B - De formule y = ax + b
Het getal a

De waarde van a bepaalt dus hoe snel een grafiek stijgt of daalt.
Je noemt a de richtingscoëfficiënt van de lijn (of rc).

Slide 17 - Tekstslide

§3.1B - De formule y = ax + b
Het getal a

De waarde van a bepaalt dus hoe snel een grafiek stijgt of daalt
Je noemt a de richtingscoëfficiënt van de lijn (of rc)

Belangrijk! Wanneer twee lijnen dezelfde richtingscoëfficiënt hebben, zijn ze evenwijdig.

Slide 18 - Tekstslide

§3.1B - De formule y = ax + b
Het getal b


In deze formule is b gelijk aan -1

Wat zegt deze -1 over de grafiek?
Laten wij deze grafiek nog eens bekijken


y=3x1

Slide 19 - Tekstslide

§3.1B - De formule y = ax + b
Het getal b


In deze formule is b gelijk aan -1

b is gelijk aan het snijpunt met de y-as
een lijn snijdt de y-as in het punt ( 0, b)

y=3x1

Slide 20 - Tekstslide

Zelfwerkzaamheid
Maak:
3.1 A
3.1 B

Slide 21 - Tekstslide

 Herhaling §3.1 - De formule y = ax + b

Zie onderstaande formule:


vorige les: elke lineaire formule staat in de vorm 


Hoe groot is a? Wat geeft a aan?
Hoe groot is b? Wat geeft b aan?
y=32x6
y=ax+b

Slide 22 - Tekstslide

§3.2A - De formule van een lijn opstellen
In §3.2 leer je hoe je zelf een formule opstelt van een grafiek.
Dit is erg belangrijk en moet je goed kunnen.

Je werkt volgens de volgende stappen:

1. Zoek het snijpunt van de grafiek met de y-as. Hieruit volgt b

2. a berekenen met de formule: 
3. Formule opstellen in de vorm 


verplaatsing naar rechtsverplaatsing omhoog
y=ax+b

Slide 23 - Tekstslide

§3.2A - De formule van een lijn opstellen
1. Zoek het snijpunt van de grafiek met de y-as. Hieruit volgt b

2. a berekenen met de formule: 
3. Formule opstellen in de vorm 


verplaatsing naar rechtsverplaatsing omhoog
y=ax+b

Slide 24 - Tekstslide

Zelfwerkzaamheid
Maak:
3.2 A

Slide 25 - Tekstslide

§3.2B - Formules van evenwijdige lijnen

Ik laat je twee lijnen zien die evenwijdig zijn.
Wat valt op aan de formules van deze lijnen?

Slide 26 - Tekstslide

§3.2B - Formules van evenwijdige lijnen
evenwijdige lijnen: 
Twee lijnen die evenwijdig zijn, hebben dezelfde richtingscoëfficiënt.

omgekeerd: twee lijnen met dezelfde richtingscoëfficiënt, zijn evenwijdig.

Slide 27 - Tekstslide

§3.2B - Formules van evenwijdige lijnen
Notatie:
Als twee lijnen evenwijdig zijn, noteren we dit als volgt:          //

voorbeeld:
Lijn l loopt evenwijdig met lijn k.  Dan schrijf je:          l  //  k

én geldt:








rcl=rck

Slide 28 - Tekstslide

§3.2B - Formules van evenwijdige lijnen
voorbeeldopgave:

Ik heb de lijn k

Ik heb ook de lijn l      Lijn l  loopt evenwijdig met lijn k
Punt A(3,1) ligt op lijn l.  
Stel de formule op van lijn l.


y=2x+3

Slide 29 - Tekstslide

Zelfwerkzaamheid
Maak:
3.2 A
3.2 B

Slide 30 - Tekstslide

§3.2C-Formules met andere letters dan y en x 

Slide 31 - Tekstslide

Zelfwerkzaamheid
Maak:
3.2 A
3.2 B
3.2 C

Slide 32 - Tekstslide

§3.3 - Balansmethode

Slide 33 - Tekstslide

§3.3A - De oplossing van een vergelijking 
Jared neemt een abonnement op Disney+
De aansluitkosten zijn éénmalig €5,-
Het abonnement kost €11,- per maand



Slide 34 - Tekstslide

§3.3A - De oplossing van een vergelijking 
Jared neemt een abonnement op Disney+
De aansluitkosten zijn éénmalig €5,-
Het abonnement kost €11,- per maand

de Kosten in euro kun je uitdrukken in de volgende formule:


Hierin staat m voor het aantal maanden dat Jared lid is geweest.

K=11m+5

Slide 35 - Tekstslide

§3.3A - De oplossing van een vergelijking 



1. Jared is 15 maanden lid geweest. Hoeveel heeft het abonnement gekost?

2. Jared heeft in totaal €82,- betaald. Hoeveel maanden is Jared lid geweest?
K=11m+5

Slide 36 - Tekstslide

§3.3A - De oplossing van een vergelijking 


  • Is een voorbeeld van een vergelijking
  • In een vergelijking noem je m een variabele  (de letter)
  • Het getal dat je moet invullen voor de variabele, noem je de oplossing van een vergelijking
82=11m+5

Slide 37 - Tekstslide

Zelfwerkzaamheid
Maak:
3.3A


OPGAVE 45 OVERSLAAN

Slide 38 - Tekstslide

§3.3BC - De balansmethode
Hieronder staan drie vergelijkingen
Wat zijn de oplossingen van deze vergelijkingen:


3+x=8
5x=20
2x+1=5
2x+7=3

Slide 39 - Tekstslide

§3.3BC - De balansmethode
Voor het oplossen van vergelijkingen, gebruik je bij wiskunde de BALANSMETHODE
x+3=7

Slide 40 - Tekstslide

§3.3BC - De balansmethode
Nog twee voorbeelden:
x2=6
6=x+3

Slide 41 - Tekstslide

§3.3BC - De balansmethode
Wat als er nu ook een getal vóór de x staat?

2x+1=5

Slide 42 - Tekstslide

§3.3BC - De balansmethode
Nog een

3x7=14

Slide 43 - Tekstslide

§3.3BC - De balansmethode
De laatste (voor nu)
19=4x+3

Slide 44 - Tekstslide

Zelfwerkzaamheid
Maak eerst opgave 45 van 3.3A
Op het toetsblaadje
WERK UIT VOLGENS
BALANSMETHODE. 

Werk daarna verder aan:
3.3B
3.3C

Slide 45 - Tekstslide

§3.4A - Vergelijkingen oplossen

Slide 46 - Tekstslide

§3.4A - Vergelijkingen oplossen
Zie het onderstaande:


Wat bedoelen we met: 
1. De vergelijking?
2. De variabele?
3. De oplossing?


2a+5=19

Slide 47 - Tekstslide

§3.4A - Vergelijkingen oplossen


Het bovenstaande noemen wij een vergelijking

In de vergelijking staat een variabele (namelijk a). 

Het getal dat op de plaats van a hoort (a = 7) , noem je de oplossing.

2a+5=19

Slide 48 - Tekstslide

§3.4A - Vergelijkingen oplossen
In paragraaf 4 worden de vergelijkingen moeilijker. Je komt tegen:

  • Vergelijkingen met variabelen aan beide kanten
  • Vergelijkingen met haakjes
  • Vergelijkingen met breuken

Slide 49 - Tekstslide

§3.4A - Het linker- en rechterlid van een vergelijking
Een vergelijking heeft twee "kanten" van het = teken


Hierbij noem je            het "linkerlid" van de vergelijking.
En               noem je het "rechterlid" van de vergelijking.


7a+5=2a10
7a+5
2a10

Slide 50 - Tekstslide

§3.4A - Het linker- en rechterlid van een vergelijking
De variabele "a" komt zowel in het linkerlid als het rechterlid voor.


Strategie voor het oplossen:

1. Zorg ervoor (met balansmethode) dat de variabele alleen in het linkerlid overblijft.
2. Gebruik daarna de stappen die je in paragraaf 3 leerde.

7a+5=2a10

Slide 51 - Tekstslide

§3.4A - Het linker- en rechterlid van een vergelijking
Nog één klassikaal:
3p3= 7p+13

Slide 52 - Tekstslide

Zelfwerkzaamheid
Maak de opgaven uit de studiewijzer:

  • 3.4A

Slide 53 - Tekstslide

§3.4B Vergelijkingen met haakjes oplossen
Herhaling: haakjes wegwerken. Hoe ging dat ook alweer?
2(3x+5)
4(2x)

Slide 54 - Tekstslide

§3.4B Vergelijkingen met haakjes oplossen
Stappen:
1. Haakjes? Werk ze eerst weg (nieuw).
2. Zorg ervoor dat de variabele overblijft in het linkerlid.
3. Los de vergelijking op.
2(x+3)=3(x7)

Slide 55 - Tekstslide

Zelfwerkzaamheid
Maak de opgaven uit de studiewijzer:

  • 3.4B

Slide 56 - Tekstslide

§3.4C Vergelijkingen met breuken oplossen
Soms staat er in een vergelijking een breuk voor de variabele:



Hiervoor moet je eerst de breuk wegwerken. Dit doe je door elke term te vermenigvuldigen met de noemer



52x=6

Slide 57 - Tekstslide

§3.4C Vergelijkingen met breuken oplossen
Haakje én een breuk? Werk eerst het haakje weg.
31(2x+4)=8x

Slide 58 - Tekstslide

Zelfwerkzaamheid
Maak de opgaven uit de studiewijzer:

  • 3.4C

Slide 59 - Tekstslide

§3.5A Vergelijkingen toepassen
Los het volgende raadsel op:

Joop en Piet verzamelen stenen in de tuin. 
Bij elkaar hebben ze 60 stenen verzameld. 
Piet heeft 8 stenen meer verzameld dan Joop. 
Hoeveel stenen heeft Piet verzameld?

Slide 60 - Tekstslide

§3.5A Vergelijkingen toepassen
Los het volgende raadsel op:

Ik heb drie getallen in mijn hoofd.
Deze drie getallen volgen elkaar precies op (dus bijvoorbeeld 3, 4 en 5)
Wanneer je deze getallen bij elkaar optelt, kom je op het getal 132.
Welke drie getallen zijn dit? 

Slide 61 - Tekstslide

§3.5A Vergelijkingen toepassen
Een chocolade shake is €6,- goedkoper dan een hamburger.
Een patatje kost €3,-


4 chocolade shakes, 5 hamburgers en 3 patatjes kosten bij elkaar €70,50

Los dit raadsel op:
Hoeveel kost één chocolade milkshake? Gebruik een wiskundige vergelijking. Noem de prijs van een milkshake:  x






Slide 62 - Tekstslide

§3.5A Vergelijkingen toepassen
Een chocolade milkshake is €6,- goedkoper dan een hamburger.
Een patatje kost €3,-
4 chocolade milkshakes, 5 hamburgers en 3 patatjes kosten bij elkaar €70,50
Hoeveel kost één chocolade milkshake? Gebruik een wiskundige vergelijking.

Noem de prijs van een chocolade milkshake:    x
De prijs van een hamburger is dan (x+6)
De vergelijking wordt:
4x + 6(x+6) + 9 = 70,50
De oplossing:   x = 3,50              Dus een chocolade milkshake kost €3,50



Slide 63 - Tekstslide

Zelfwerkzaamheid
Maak de opgaven uit de studiewijzer:

  • 3.5A

Slide 64 - Tekstslide

Herhaling balansmethode
Hoe werkte het ook alweer


6x+2=22
21(31x+3)41=2x7

Slide 65 - Tekstslide

Oefentoets in groepjes
1. Vorm een drietal en bedenk een team naam
2. Pak een envelop met daarin de opgaven en blaadjes 
3. Werk de opgaven uit op de blaadjes. Laat tussendoor nakijken door de docent. Je hoeft de opgaven niet op volgorde te maken.
4. Je krijgt punten voor elke goede vraag. De team met de hoogste score, wint. 
timer
40:00

Slide 66 - Tekstslide

Toetsvoorbereiding H3
Wat kan ik doen?

- Controleer je huiswerk van afgelopen tijd. Heb je de opgaven gemaakt en nagekeken?

- Bestudeer de samenvatting op bladzijde 134.
- Maak de D-toets op bladzijde 136.
- Maak de gemengde opgaven op bladzijde 132.

Slide 67 - Tekstslide