3V U1P5 Relative pronouns

Welcome to today's English lesson!
With Ms Frijns
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welcome to today's English lesson!
With Ms Frijns

Slide 1 - Tekstslide

By the end of this lesson, you...
...have refreshed your memory on relative pronouns and relative clauses
...know when you should not can use "that".
...know when you can leave out (Ø) the relative pronoun in a sentence. 

Slide 2 - Tekstslide

Fill in the gap with a relative pronoun:
Theresa is the one ... has three children.
A
who
B
which
C
that

Slide 3 - Quizvraag

Relative pronouns
What do you already know? Let's check!

Slide 4 - Tekstslide

Fill in the gap with a relative pronoun:
The elephant, ... is the tallest, is angry.
A
who
B
which
C
that

Slide 5 - Quizvraag

Fill in the gap with a relative pronoun:
Robert is a king ... rules the seven kingdoms.
A
who
B
which
C
that

Slide 6 - Quizvraag

Relative pronouns
Verwijzen naar andere dingen:
Give me the book which is on the table.

Relative pronouns = betrekkelijke voornaamwoorden
Personen --> who of that
Dieren/dingen -->which of that 
Betrekkelijke bijzin (relative clause) heeft betrekking op iets uit de hoofdzin. 

Slide 7 - Tekstslide

Relative pronouns
Give me the book which is on the table.


Personen --> who of that
Dieren/ dingen -->which of that 
Waarom gebruik je niet altijd 'that'?

Slide 8 - Tekstslide

Wanneer kun je geen 'that' gebruiken?
The pianist, who is very old, plays beautiful tunes. 
The dishwasher, which is new, is broken. 
That is the pianist who plays beautiful tunes.
That is the dishwasher which is broken. 


Slide 9 - Tekstslide

Wanneer kun je geen 'that' gebruiken?
The pianist, who is very old, plays beautiful tunes. 
The dishwasher, which is new, is broken. 
That is the pianist that plays beautiful tunes.
That is the dishwasher that is broken. 



Slide 10 - Tekstslide

Wanneer kun je geen 'that' gebruiken?
The pianist, who is very old, plays beautiful tunes. 
The dishwasher, which is new, is broken. 
That is the pianist that plays beautiful tunes.
That is the dishwasher that is broken. 

Als er een komma in de zin staat, mag je nooit 'that' gebruiken. 
Tip: Hoe spot je de bijzin? -> de bijzin kun je ook weglaten! 

Slide 11 - Tekstslide

"Lara, [...] is twelve, has a new bag."

Welke relative pronoun(s) can be used in the sentence?
A
who
B
that
C
beiden

Slide 12 - Quizvraag

"It is the last bell [...] you will hear."

Welke relative pronoun(s) can be used in the sentence?
A
which
B
that
C
beiden

Slide 13 - Quizvraag

"Callie is the one [...] got first place."

Welke relative pronoun(s) can be used in the sentence?
A
who
B
that
C
beiden

Slide 14 - Quizvraag

Wanneer kun je de relative pronoun weglaten?
The dishwasher, which is new, is broken. 
That is the pianist that plays beautiful tunes.
This is the boy who I met at the party yesterday.
The basketballer who I hoped would score. 

Welke kunnen we weglaten?



Slide 15 - Tekstslide

Wanneer kun je geen 'that' gebruiken?
Je kunt ook de relative pronoun helemaal weglaten!

Bijv. als het wordt gevolgd door het onderwerp in de zin:

The is the song _?I have written (that & which ook mogelijk)
I am still looking for that book _ ?I lost (that & which ook mogelijk)

Slide 16 - Tekstslide

Wanneer kun je de relative pronoun weglaten?
The dishwasher, which is new, is broken. 
That is the pianist that plays beautiful tunes.
This is the boy Ø I met at the party yesterday.
The basketballer Ø I hoped would score
Welke kunnen we weglaten?
Je kunt een relative pronoun alleen weghalen als er geen komma in de zin is en als er na het voornaamwoord een persoon volgt, die NIET het onderwerp van de zin is. Wat is het onderwerp in de onderste twee zinnen?


Slide 17 - Tekstslide

"The clown, who is scary, is dancing around."

Kun je de relative pronoun WHO weglaten?
A
nee
B
ja

Slide 18 - Quizvraag

"The person that I met yesterday."

Kun je de relative pronoun weglaten?
A
nee
B
ja

Slide 19 - Quizvraag

"That is the skier who won the race."

Kun je de relative pronoun weglaten?
A
nee
B
ja

Slide 20 - Quizvraag

Voeg een relative pronoun toe:
"It is the story I told my children."

Slide 21 - Open vraag

Who versus whose...
Je gebruikt whose i.p.v. who wanneer je bezit aan wilt geven:
  • Whose car is this?
  • The girl whose hair is red is looking for you.
  • Whose gloves are these?
We gebruiken whose om erachter te komen van wie iets is of bij wie iets hoort.

Slide 22 - Tekstslide

...en wanneer whom i.p.v. who?
Je gebruikt whom in plaats van who, direct na een voorzetsel, zoals with, for of to:
  • With whom did you go to school?
  • Over 200 people attended the ceremony, many of whom had known Harry as their teacher.
  • That is the person to whom I sold my car.

Slide 23 - Tekstslide

Over to you...
Back to the PowerPoint!

Slide 24 - Tekstslide