In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Soms staat er geen noordpijl op de kaart, hoe weet je dan waar het noorden is?
Slide 5 - Open vraag
Wat is een kaart?
A
een tekening
B
een gebied
C
verkleinde tekening van een gebied
D
een afbeelding van een land
Slide 6 - Quizvraag
Wat laat de schaal van een kaart zien?
A
hoeveel het gebied is vergroot
B
hoeveel fruit erin past
C
hoeveel een gebied is verkleind
D
wat de legenda betekent
Slide 7 - Quizvraag
Een gebied is een stuk van het aardoppervlak.
A
waar
B
niet waar
Slide 8 - Quizvraag
Wat mist in deze kaart?
A
schaal
B
noordpijl
C
titel
D
legenda
Slide 9 - Quizvraag
Deze kaart gaat over:
A
bevolkingsdichtheid
B
bevolkingsspreiding
C
A en B zijn allebei goed
D
A en B zijn allebei fout
Slide 10 - Quizvraag
De verklaring van tekens en kleuren op de kaart. Welk begrip is hier omschreven?
A
kaart
B
atlas
C
legenda
D
symbolen
Slide 11 - Quizvraag
Wat mist op deze kaart?
A
schaal
B
noordpijl
C
legenda
D
titel
Slide 12 - Quizvraag
Een kaart heeft een schaal van 1 : 800.000, wat betekent dit?
A
1 cm op de kaart is 8 km in werkelijkheid
B
1 cm op de kaart is 80 km in werkelijkheid
C
1 cm op de kaart is 800 km in werkelijkheid
D
1 cm op de kaart is 800.000 km in werkelijkheid
Slide 13 - Quizvraag
De schaal van een kaart is 1:16.000.000. Dit betekent:
A
1 cm op de kaart is 16.000km in werkelijkheid
B
1 cm op de kaart is 1600 km
C
1 cm op de kaart is 160 km
D
1 cm op de kaart is 16 km in werkelijkheid
Slide 14 - Quizvraag
Als de schaal op een kaart 1:30.000.000 is, hoeveel kilometer is is cm op de kaart?
A
3 km
B
30 km
C
300 km
D
3000 km
Slide 15 - Quizvraag
Een kaart heeft een schaal van 1 : 50.000 Dit betekent dat 1 cm op de kaart =
A
50 km
B
0,5 km
C
5 km
D
5000 m
Slide 16 - Quizvraag
Afbeelding van de werkelijkheid in het klein
A
kaart
B
legenda
C
schaal
D
schaalstok
Slide 17 - Quizvraag
Er staat altijd een noordpijl op een kaart.
A
waar
B
niet waar
Slide 18 - Quizvraag
De schaal van een kaart is 1: 4.000.000 1 cm is ....km?
A
4
B
400
C
40
D
4000
Slide 19 - Quizvraag
Schaalniveau:
A
mondiaal
B
continentaal
C
regionaal
D
lokaal
Slide 20 - Quizvraag
Welk schaalniveau
A
Lokaal
B
Regionaal
C
Nationaal
D
Continentaal
Slide 21 - Quizvraag
Schaalniveau:
A
continentaal
B
regionaal
C
nationaal
D
lokaal
Slide 22 - Quizvraag
Wanneer je van lokaal schaalniveau naar mondiaal schaalniveau gaat ben je aan het ..........
A
Uitzoomen
B
Inzoomen
Slide 23 - Quizvraag
Schaalniveau:
A
mondiaal
B
continentaal
C
regionaal
D
lokaal
Slide 24 - Quizvraag
Welk schaalniveau
A
lokaal
B
regionaal
C
nationaal
D
continentaal
Slide 25 - Quizvraag
Schaalniveau:
A
continentaal
B
regionaal
C
nationaal
D
lokaal
Slide 26 - Quizvraag
Wanneer je van lokaal schaalniveau naar mondiaal schaalniveau gaat ben je aan het ..........
A
Uitzoomen
B
Inzoomen
Slide 27 - Quizvraag
De afstand tussen twee plaatsen, gemeten in een rechte lijn noem je de absolute afstand
A
waar
B
niet waar
Slide 28 - Quizvraag
De relatieve afstand kun je meten in:
A
reistijd en kilometers
B
kosten en kilometers
C
reistijd en kosten
Slide 29 - Quizvraag
Mevrouw de Jong reist nu 40 kilometer naar haar werk. Als er een nieuwe rechte snelweg speciaal voor haar wordt aangelegd tussen haar woning en het SWC, wat verandert er dan?
A
absolute afstand
B
relatieve afstand
Slide 30 - Quizvraag
Op de afbeelding zie je ... landschap
Slide 31 - Tekstslide
Noem 2 inrichtingselementen die je op de afbeelding ziet.
Slide 32 - Tekstslide
Welk deel van Australië is dunbevolkt?
Slide 33 - Tekstslide
De bevolkingsdichtheid =...
A
gem. aantal inwoners per vierkante meter
B
gem. aantal inwoners in een stad
C
gem. aantal inwoners per vierkante km
D
de manier waarop de bevolking is verdeeld
Slide 34 - Quizvraag
Bevolkingsdichtheid bereken je door:
A
oppervlakte delen door aantal inwoners
B
aantal inwoners delen door de oppervlakte
Slide 35 - Quizvraag
Een land heeft een oppervlakte van 10.000 km2 en een bevolkingsomvang van 200.000 inwoners. Wat is de bevolkingsdichtheid? Rekenmachine gebruiken mag.
A
200 inwoners per km2
B
20 inwoners per km2
C
0,05 inwoners per km2
D
0,5 inwoners per km2
Slide 36 - Quizvraag
Wat was niet duidelijk, is er iets waar je graag meer uitleg over hebt?