Samenvatting hoofdstuk 2

Boek , rekenmachine en schrift op tafel,
telefoon in de tas

Programma:
  • korte samenvatting hoofdstuk 2
  • Voorbereiden proefwerk:
  • maak extra opdrachten en/of maak samenvatting

Stel voor jezelf de vraag waar je meer over moet weten: rekensommen of tehorie.


1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Boek , rekenmachine en schrift op tafel,
telefoon in de tas

Programma:
  • korte samenvatting hoofdstuk 2
  • Voorbereiden proefwerk:
  • maak extra opdrachten en/of maak samenvatting

Stel voor jezelf de vraag waar je meer over moet weten: rekensommen of tehorie.


Slide 1 - Tekstslide

Waarmee betaal je, samenvatting

Slide 2 - Tekstslide

Geldfuncties
Je gebruikt geld op drie manieren. Dat noem je geldfuncties.

Je gebruikt geld:

als ruilmiddel:met geld kun je iets kopen.
als rekenmiddel: met geld stel je vast hoeveel iets waard is.
als spaarmiddel: met geld kun je sparen voor iets wat je later wilt kopen.


Slide 3 - Tekstslide

Vormen van geld:
chartaal geld
(munten en bankbiljetten)
giraal geld
Pinnen
contactloos
creditcard

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Je saldo bereken je als volgt:



Vorig saldo 

+ wat je ontvangen hebt

- wat je betaald hebt

= nieuw saldo

Slide 6 - Tekstslide

Sparen of beleggen? samenvatting

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

2.2 Sparen of beleggen
Enkelvoudige rente
  • -> je krijgt rente aan het einde van het jaar uitbetaald
Samengestelde rente
  • -> de rente wordt bijgeschreven op je rekening
  • -> het jaar erna krijg je rente over je spaarbedrag en over de ontvangen rente ('rente op rente')
  • Let op! rente op een spaarrekening kan variabel zijn!!

Slide 9 - Tekstslide

  • Ipv sparen kun je ook beleggen
  • Je belegt je geld in iets waarvan je verwacht dat de waarde stijgt
  • Het risico is hoger, maar het kan zijn dat je meer verdient met aandelen dan met rente
  • Als het goed gaat met een bedrijf, stijgt de koers van een aandeel en wordt er dividend uitgekeerd
Dividend:
een winstuitkering van een bedrijf aan de houders van aandelen

Slide 10 - Tekstslide

Lenen is betalen!
samenvatting

Slide 11 - Tekstslide

2.3 Lenen is betalen (deel 1)
  • Geld lenen betekent dat je gebruik maakt van geld van een ander
  • Het terugbetalen van dit geld, noem je aflossen
  • Alles wat je meer betaalt, dan dat je hebt geleend, noem je kredietkosten

Slide 12 - Tekstslide

2.3 Lenen is betalen
Je kunt om verschillende renenen geld lenen 
Leenmotieven
  • Tijdelijk geldtekort
  • Aankoop van een duurzaam consumptiemiddel
  • Aankoop van een woning (hypotheek)
  • Om een onverwachte tegenvaller op te vangen
Vraag 24

Slide 13 - Tekstslide

2.3 Lenen is betalen (deel 1)
Consumptieve kredieten 
Consumptief krediet:
je leent geld voor de aankoop van duurzame consumptiegoederen
  • Persoonlijke lening
  • Doorlopend krediet
  • Salariskrediet


Hypotheek is een lening voor de aankoop van een huis

Je leent een bedrag en betaalt dat terug in een afgesproken aantal termijnen die elke maand gelijk blijven
Je spreekt met de bank af tot welk maximumbedrag je mag lenen, de kredietlimiet. Deze limiet blijft, dus al je weer een bedrag hebt afgelost, kun je weer opnieuw lenen tot deze limiet.
Je mag 'rood' staan tot een afgesproken bedrag. Dit bedrag is afhankelijk van je salaris

Slide 14 - Tekstslide

2.3 Lenen is betalen
Mogelijkheden voor aankoop in termijnen:
  • Koop op afbetaling
  • Huurkoop
  • Lease
Je koopt een product en betaald deze in een afgesproken aantal termijnen terug. (je bent meteen eigenaar)
Je koopt een product en betaald deze in een afgesproken aantal termijnen terug. (je wordt pas eigenaar als je alle termijnen hebt betaald)
Je huurt een product en betaald maandelijks een bedrag. Vaak zitten onderhoud, wegenbelasting en verzekering in het maandbedrag mee gerekend.

Slide 15 - Tekstslide

Leren budgetteren!
samenvatting

Slide 16 - Tekstslide


Hoe kom je aan je geld???

Slide 17 - Tekstslide

Huishoudelijke uitgaven:
de alledaagse uitgaven voor je huishouden. (dagelijkse uitgaven)
Waaraan geef je je geld uit???
Soorten uitgaven:
vaste lasten:
de uitgaven die je met een vaste regelmaat moet betalen

incidentele uitgaven:
meestal grote uitgaven die je niet zo vaak doet en niet met een vaste regelmaat
2.4 Leren budgetteren

Slide 18 - Tekstslide

maak de extra opgaven of een samenvatting

Slide 19 - Tekstslide

Proeftoets
maak de toets

vraag om antwoordblad als je klaar bent
zoek eventueel op in je boek als je iets niet weet.
Geen vragen overslaan, dat is niet nodig!

Slide 20 - Tekstslide