üben Prüfung K3

Üben Prüfung K3
Der Titel beschreibt was wir heute machen werden. 
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Üben Prüfung K3
Der Titel beschreibt was wir heute machen werden. 

Slide 1 - Tekstslide

Was sollt ihr machen?
- Laptops vor euch nehmen.
- Besuche lessonup.app.
- Trage der Code ein.

Slide 2 - Tekstslide

Wat moet je kennen voor het proefwerk?
A
H2 woordenschat en müssen, wollen, dürfen, können, wissen in t.t.
B
H3 woordenschat en müssen, sollen, dürfen, können, wissen in t.t.
C
H2 woordenschat en müssen, wollen, dürfen, mögen, wissen in t.t.
D
H3 woordenschat en müssen, wollen, dürfen, können, wissen in v.t.

Slide 3 - Quizvraag

Wie übersetzt man "het vliegtuig" ins Deutsche?
A
der Flugzoig
B
das Flugzeug
C
das Flugzoig
D
der Flugzeug

Slide 4 - Quizvraag

Wie übersetzt man "de lijn" ins Deutsche?
A
der Linien
B
das Line
C
die Linie
D
die Lienie

Slide 5 - Quizvraag

Wie übersetzt man "vroeg" ins Deutsche?
A
fruh
B
froh
C
früh
D
fröh

Slide 6 - Quizvraag

Wie übersetzt man "vinden" ins Deutsche?
A
finden
B
fanden
C
funden
D
fonden

Slide 7 - Quizvraag

Wie übersetzt man "de rotonde" ins Deutsche?
A
der Kreis
B
der Kreisverkehr
C
das Kreisverkehr
D
die Kreis

Slide 8 - Quizvraag

Wie übersetzt man "laat" ins Deutsche?
A
lät
B
laat
C
spät
D
spat

Slide 9 - Quizvraag

Wie übersetzt man "de tram" ins Deutsche?
A
die U-Bahn
B
die Bahn
C
der Zug
D
die Straßenbahn

Slide 10 - Quizvraag

Hoe vertaal je "großartig" naar het Nederlands?
A
indrukwekken
B
geweldig
C
gigantisch
D
groot

Slide 11 - Quizvraag

Hoe vertaal je "der Grund" naar het Nederlands?
A
de grond
B
de grom
C
de grim
D
de reden

Slide 12 - Quizvraag

Hoe vertaal je "das Ziel" naar het Nederlands?
A
het dal
B
het doel
C
het leven
D
de ziel

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de juiste vervoeging van "ik kon"?
A
ich kannte
B
ich könnte
C
ich kännte
D
ich konnte

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de juiste vervoeging van "wij wisten"?
A
wir wießten
B
wir weißten
C
wir wussten
D
wir wüssten

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de juiste vervoeging van "jullie wilden"?
A
ihr wolltet
B
ihr wölltet
C
ihr wülltet
D
ihr wulltet

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de juiste vervoeging van "hij moest"?
A
er müsstet
B
er müsste
C
er musstet
D
er musste

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de juiste vervoeging van "jij mocht"?
A
du durftest
B
du dürftest
C
du dorftest
D
du dörftest

Slide 18 - Quizvraag

Ik ben al begonnen met leren voor de toets.
JA
NEE

Slide 19 - Poll

Ik verwacht voor de aankomende toets een voldoende te halen.
JA
NEE

Slide 20 - Poll