Korte teksten schrijven

Schrijven
Schrijfexamen: 
- 60 min.
- op de computer
- centraal examen (je maakt het op een andere locatie)
- meerdere schrijfopdrachten (vaak twee)
- korte tekst(en) en langere tekst(en)
- je weet van tevoren niet welke tekstsoorten aan bod komen
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Schrijven
Schrijfexamen: 
- 60 min.
- op de computer
- centraal examen (je maakt het op een andere locatie)
- meerdere schrijfopdrachten (vaak twee)
- korte tekst(en) en langere tekst(en)
- je weet van tevoren niet welke tekstsoorten aan bod komen

Slide 1 - Tekstslide

Waarom oefenen?
- Schrijven volgens een casus
- Je moet informatie verzinnen
- Je moet de gevraagde punten verwerken in je tekst (men kijkt vooral naar de inhoud)
- Je moet weten waar je op moet letten bij bepaalde tekstsoorten

Slide 2 - Tekstslide

Schrijven: korte teksten
Korte teksten schrijven:
- memo
- affiche, flyer, advertentie
- instructie
etc. 

Slide 3 - Tekstslide

Memo
Een memo is een kort briefje waarmee je snel iets doorgeeft aan iemand. Memo’s worden vaak geschreven op kleine papiertjes met een zelfklevende rand (post-it). 

Veel bedrijven hebben voorbedrukte memokaartjes die je kunt invullen. Informatie op een memo moet feitelijk, beknopt en volledig zijn. Controleer of je niets belangrijks vergeet met de 5w+h-vragen: wat, wanneer, waar, wie, waarom en hoe. Schrijf duidelijk leesbaar.

Slide 4 - Tekstslide

Je werkt als vrijwilliger bij de voedselbank. Er wordt gebeld. Een agrarisch bedrijf in de buurt (06-122 33 21) heeft vijftig kisten met tomaten over en wil die wel aan de voedselbank schenken. Je weet niet zeker of jullie zo veel tomaten kwijt kunnen. Het bedrijf wil een snelle reactie, want de tomaten zijn bijna rijp.

Schrijf een memo aan de coördinator (Gijs Postma). Noteer onderwerp en inhoud memo.

Voor: Gijs Postma- Van: naam student- Datum: 26-03-2021- Onderwerp:........
timer
2:00

Slide 5 - Open vraag

Advertentie en flyer
Met een advertentie en een affiche maak je reclame, kondig je een evenement aan of draag je een boodschap uit. Mensen bekijken advertenties en affiches vaak snel. Je moet dus met je lay-out en je tekst direct de hoofdzaken duidelijk maken.

Flyers bestaan uit een of twee pagina’s. Ze worden uitgedeeld op straat, neergelegd in winkels en bedrijven of huis-aan-huis bezorgd. Vaak kondigen ze evenementen, cursussen of opleidingen aan, maar ze worden ook wel gebruikt om reclame te maken.
In advertenties, affiches en flyers trek je de aandacht met verschillende lettertypes en formaten, kleuren, afbeeldingen en eventueel met een opvallende uitspraak.
De informatie in advertenties, affiches en flyers moet inhoudelijk correct, beknopt en volledig zijn. Controleer dit met de 5w+h-vragen: wat, wanneer, waar, wie, waarom en hoe.


Slide 6 - Tekstslide

Instructie
In een instructie leg je uit hoe iets werkt of hoe je iets moet doen. Een instructie moet duidelijk zijn voor de lezer. Vraag je daarom steeds af wat je publiek wel of niet weet.

Geef de uitleg in stappen en markeer die stappen met nummers, dots en/of signaalwoorden zoals eerst, dan, daarna, vervolgens en ten slotte.
Beschrijf eventueel per stap het resultaat, zodat de lezer kan controleren of hij het goed doet.
Verduidelijk de instructie met afbeeldingen.

Slide 7 - Tekstslide

Schrijf een gebruiksaanwijzing

Kies een apparaat dat jij vaak gebruikt. Probeer je te verplaatsen in iemand die dit apparaat nog nooit heeft gebruikt en er graag mee wil leren werken.

Beschrijf in duidelijke stappen wat hij of zij moet doen.
timer
2:00

Slide 8 - Open vraag

Formulier
Een formulier is een gedrukt of digitaal document waarop je bepaalde gegevens moet invullen. Formulieren gebruik je voor bestellingen, inschrijvingen, klachten, adreswijzigingen, verklaringen, aanvragen, sollicitaties, enzovoort. Op de meeste formulieren moet je, naast andere gegevens, ook je persoonlijke gegevens invullen. Je hoeft meestal niet alle velden in te vullen. Vaak zie je aan * welke gegevens verplicht zijn.

Als er om een toelichting wordt gevraagd, wees dan kort en duidelijk. Schrijf duidelijk leesbaar wanneer je een formulier met de hand invult.

Slide 9 - Tekstslide

Enquête
Je gebruikt een enquête als je van een groep mensen informatie wilt hebben. Op internet vind je programma’s om enquêtes te maken.

In een enquête laat je ondervraagden zo veel mogelijk de antwoorden aankruisen of aanklikken, zodat je de gegevens snel en goed kunt verwerken.
Formuleer meerkeuzevragen en/of formuleer stellingen met bijvoorbeeld vierpuntsschalen (van ‘helemaal mee eens’ tot ‘helemaal oneens’).
Zet aan het eind van je enquête eventueel enkele open vragen (het antwoord bedenkt de invuller zelf) en/of laat ruimte open voor opmerkingen.
Zet bovenaan een duidelijke en vriendelijke inleiding, waarin je– het doel van je enquête uitlegt, – aangeeft hoeveel tijd het invullen kost – en een instructie geeft.
Verwerk de resultaten door de antwoorden te turven. De aantallen reken je om naar percentages. Die zet je bijvoorbeeld in een staaf- of cirkeldiagram om de resultaten duidelijk zichtbaar te maken.

Slide 10 - Tekstslide

Omdat Annie er niks van snapt, heeft ze geen enkele vraag .....(beantwoorden).

A
beantwoord
B
beantwoordt
C
gebeantwoord

Slide 11 - Quizvraag

Opdrachten maken
Werkboek deel B: Schrijven
Online: Schr.1

Slide 12 - Tekstslide