1.3 Vermogen en Energie

Hoofdstuk 1
1.3 Vermogen en energie
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 1
1.3 Vermogen en energie

Slide 1 - Tekstslide

Spanning is een grootheid. Wat is de eenheid van spanning?
A
U
B
V
C
u
D
A

Slide 2 - Quizvraag

Waar hoort de stroommeter om de stroom door lampje 1 te meten?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 3 - Quizvraag

Welk antwoord is juist?
A
Een batterij levert een stroom
B
Een batterij raakt nooit leeg
C
Een batterij is milieu vriendelijk
D
Een batterij heeft 2 + aansluitingen

Slide 4 - Quizvraag

Vermogen
Het vermogen geeft aan hoeveel elektrische energie een apparaat per seconde verbruikt.

Slide 5 - Tekstslide

Vermogen
Een apparaat met een klein vermogen, gebruikt per 
seconde weinig energie 


Maar een apparaat met een GROOT vermogen gebruikt 
per seconde veel energie

Slide 6 - Tekstslide

VOORBEELD
Grootheid
(afk.)
Eenheid
(afk.)
Tijd
t
Seconde
s
Lengte
l
Meter
m
Temperatuur
T
Graden Celsius
°C

Slide 7 - Tekstslide

Eenheden elektriciteit
Grootheid
(afk.)
Eenheid
(afk.)
Stroomsterkte
I
A
U
V
P
Watt

Slide 8 - Tekstslide

Eenheden elektriciteit
Grootheid
(afk.)
Eenheid
(afk.)
Stroomsterkte
I
Ampère
A
Spanning
U
Volt
V
Vermogen
P
Watt
W

Slide 9 - Tekstslide

Eenheden oefenen
Ga naar www.socrative.com

Klik op student login (rechtsboven in scherm)

Room name: LVGH1

Vul je naam in en oefen!

Slide 10 - Tekstslide

Vermogen
Het vermogen (P) hangt af van: De spanning (U).
Hoe meer Volt (V), des te groter is het vermogen.

Het vermogen (P) hangt óók af van: De stroomsterkte (I).
Hoe meer Ampère, des te groter het vermogen.
                          De formule voor het vermogen is dus:
                                               P = U x I

Slide 11 - Tekstslide

formule van vermogen
                      vermogen = spanning x stroomsterkte
                                 P         =       U            x               I 

Slide 12 - Tekstslide

Vermogen

Apparaten met een groot vermogen verbruiken dus meer elektriciteit en zullen dus sneller de batterij of accu waarop ze werken opmaken. 

Denk aan het heel helder zetten van je smartphone scherm. Het vermogen is dan groot, dus de accu zal sneller leeg raken. 

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Vermogen = spanning x stroom
 Watt = Volt x Ampère
Let op! Soms moet je  eerst milliampère  omrekenen naar ampère!
 Van mA naar A: delen door 1000

Slide 15 - Tekstslide

formule van vermogen is
A
vermogen = spanning / stroomsterkte
B
vermogen = spanning x stroomsterkte
C
vermogen = spanning + stroomsterkte
D
vermogen = spanning - stroomsterkte

Slide 16 - Quizvraag

Waarin meet je het vermogen?
A
Ampère
B
Volt
C
Watt
D
Uren

Slide 17 - Quizvraag

Juist/onjuist:
Apparaten met een klein vermogen zijn energiezuiniger dan apparaten met een groot vermogen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Oefenen
Een lampje is aangesloten op 12 V. Door het lampje gaat een stroomsterkte van 5 A. Wat is het vermogen van het lampje?


Een magnetron van 1800 W is aangesloten op het stopcontact. Wat is de stroomsterkte door de magnetron?

Slide 19 - Tekstslide

Oefenen
Een lampje is aangesloten op 12 V. Door het lampje gaat een stroomsterkte van 5 A. Wat is het vermogen van het lampje?
P = U x I
P = 12 x 5
P = 60 W


Slide 20 - Tekstslide

Oefenen
Een magnetron van 1800 W is aangesloten op het stopcontact. Wat is de stroomsterkte door de magnetron?

I = P : U
I = 1800 : 230
I = 7,8 A

Slide 21 - Tekstslide

Op de verpakking van een lampje staat: 12 V / 0,5 A.
Bereken het vermogen.
A
24W
B
12W
C
6W
D
60W

Slide 22 - Quizvraag

Bereken het vermogen van een stofzuiger die 1500 mA gebruikt en op het lichtnet werkt.
A
345 W
B
345000 W
C
0,345 W
D
3,45 W

Slide 23 - Quizvraag

Koffiezet apparaat is aangesloten op het lichtnet. Het apparaat neemt 3 A op. Bereken het vermogen (P).
A
3W
B
690W
C
230W
D
690kW

Slide 24 - Quizvraag

Energie in kilowattuur
De energiemeter in huis gebruikt de eenheid kilowattuur (kWh). Om die te gebruiken, rekenen we het vermogen in kilowatt (kW), en de tijd in uur (h).


P = vermogen in kW
t = tijd in uur (h)
E = energie in kilowattuur (kWh)
We gebruiken:
Energie = vermogen × tijd
E = P × t

Slide 25 - Tekstslide

Energie in kilowattuur
De kilowattuur (kWh) is dus een eenheid van energie.

Als je een machine met een vermogen van 1 kW één uur laat werken heeft het een energie van 1 kWh verbruikt.

Slide 26 - Tekstslide

Energie in kWh
Om het energieverbruik te berekenen gebruiken we: E = P × t 
Maar dan ook: P = E / t       (ga na dat dit klopt!)

P = vermogen in watt (kW)
t = tijd in uren (h)
E = energieverbruik in kilowattuur (kWh)

Slide 27 - Tekstslide

Een LED lamp verbruikt 4 W.
De lamp brandt 2 uur.
Bereken de gebruikte energie in kilowattuur (kWh)
E=Pt

Slide 28 - Open vraag

Een LED lamp verbruikt 4 W.
De lamp brandt 2 uur. 
Bereken de gebruikte energie in kilowattuur (kWh)
Gegeven: P = 4 W & t = 2h 
Voor de formule hebben we kW nodig
P= 4/1000 = 0,004 kWh
Gevraagd: de verbruikte energie in kilowattuur
Formule: E = P × t
Berekenen: E = 0,004 × 2 = 0,008 kWh


Slide 29 - Tekstslide

voorbeeld
Een oven van 2000 W staat 90 minuten aan.
Wat is de verbruikte energie in kWh?

Vermogen: P = 2000 W = 2 × 1000 W = 2 kW
Tijd: t = 90 min = 1,5 h
E = P × t
E = 2 × 1,5 = 3 kWh

Slide 30 - Tekstslide

Elektrische energie is niet gratis. 
Je moet ervoor betalen. Daarom is in elk huis een kilowattuurmeter geplaatst. Deze meter houdt bij hoeveel elektrische energie alle elektrische apparaten samen verbruiken. 

Slide 31 - Tekstslide

Energiekosten
1 kWh kost (volgens het boek) 23 cent. Deze kosten worden door het energiebedrijf in rekening gebracht.

Hebben je zonnepanelen vorig jaar 2920 kWh opgebracht, dan scheelt dat dus 2920 × 0,23 = 672€ op de elektriciteitsrekening.

Slide 32 - Tekstslide

Een elektrische kachel van 1250 W staat 4 uur aan. De kachel verbruikt dan ... kWh?
En wat kost dat?
E=Pt

Slide 33 - Open vraag

Een elektrische kachel van 1250 W staat 4 uur aan. De kachel verbruikt dan ... kWh?
Vermogen P = 1250 W
P = 1250 / 1000  = 1,25 kW
Tijd t = 4 h
E = P × t
E = 1,25 × 4 = 5 kWh
Kosten: 5 × 0,23 = 1,15 euro

Slide 34 - Tekstslide

Een wasdroger heeft een vermogen van 3000 W.
Een droogbeurt duurt 45 min.
Wat zijn de kosten?
E=Pt

Slide 35 - Open vraag

Een wasdroger heeft een vermogen van 3000 W.
Een droogbeurt duurt 45 min. Wat kostte dat?
Vermogen P = 3000 W
P = 3 × 1000 W = 3 kW
Tijd t = 0,75 h
E = P × t
E = 0,75 × 3 = 2,25 kWh
Kosten: 2,25 × 23 = 52 eurocent

Slide 36 - Tekstslide