Formatieve toets hfst 2 Geld genoeg (incl. examentrainer)

Even herhalen ..
        HFST 2
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Even herhalen ..
        HFST 2

Slide 1 - Tekstslide

Welke soort uitgaven zijn de uitgaven voor het repareren van je kraan?
A
Incidentele uitgaven
B
Dagelijkse uitgaven
C
Kleine uitgaven
D
Vaste lasten

Slide 2 - Quizvraag

Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven.
Tot welke groep behoort de contributie van een zwemclub?
A
Vaste lasten
B
Huishoudelijke uitgaven Dagelijkse uitgaven
C
Incidentele uitgaven

Slide 3 - Quizvraag

een budgetplan is:
A
overzicht van inkomsten en uitgaven
B
overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven
C
overzicht wat je gaat uitgeven
D
overzicht wat je inkomsten zijn

Slide 4 - Quizvraag


“Als je een budgetplan maakt, moet je natuurlijk wel prioriteiten stellen!”
Wat betekent dit?
A
Je moet alleen geld uitgeven aan basisbehoeften.
B
Je moet gaan bezuinigen op incidentele uitgaven.
C
Je moet je behoeften in volgorde van belangrijkheid zetten.
D
Je moet meer tijd nemen voor je boodschappen en op zoek gaan naar koopjes.

Slide 5 - Quizvraag

Je wilt over een jaar een tablet van € 395 kopen. Je hebt van de winkel nog een tegoedbon van € 65.

Bereken de reservering per maand
A
€ 27,50
B
€ 32,91
C
€ 32,92
D
€ 395

Slide 6 - Quizvraag

Henk en Anita hebben een gezamenlijk inkomen van €3500,- per maand. Per week besteden €162,- aan boodschappen. Hoeveel % van hun maandinkomen besteden ze aan boodschappen?
A
20,1%
B
18,5%
C
4,6%
D
6,4%

Slide 7 - Quizvraag

Manon heeft een bijbaantje bij een supermarkt. Het geld dat ze hiermee
verdient, spaart zij om later een scooter te kunnen kopen. Haar moeder
heeft ook geld gespaard. “Je weet nooit waarvoor je het nodig hebt”, zegt
haar moeder.

Van welke twee spaarmotieven is hier sprake?
A
van sparen voor een doel en sparen voor de rente
B
van sparen voor een doel en sparen uit voorzorg
C
van sparen voor de rente en sparen uit voorzorg

Slide 8 - Quizvraag

William heeft € 3.500 op een spaarrekening (samengestelde rente) gezet.
Het rentepercentage is 2,7%.
Wat is het rentebedrag na 5 jaar?
A
€ 94,50
B
€ 498,71
C
€399,87
D
€ 472,50

Slide 9 - Quizvraag

De percentages hiernaast
hebben betrekking op:
A
Nominale rente
B
Reële rente
C
Inflatie
D
koopkracht

Slide 10 - Quizvraag

Stel de nominale rente is 5% en de inflatie 6%.
Wat gebeurt er met de koopkracht?
A
wordt -1%
B
wordt 1%
C
wordt 11%
D
wordt -11%

Slide 11 - Quizvraag

Ten opzichte van sparen geldt bij beleggen ...
A
meestal hoger rendement + meer risico
B
hetzelfde rendement + meer risico
C
meestal hoger rendement + minder risico
D
hetzelfde rendement + minder risico

Slide 12 - Quizvraag

Bij beleggen in aandelen hoop je op...
(meerdere antwoorden zijn mogelijk).
A
Dividend
B
Obligaties
C
Rente
D
Koerswinst

Slide 13 - Quizvraag

Mark wil graag een nieuwe telefoon kopen.
Zijn vader heeft deze maand geld tekort vanwege de aanbetaling van de vakantie.
Van welke twee leenmotieven is hier sprake?
A
tijdelijk geld tekort, onverwacht dringend geld tekort
B
tijdelijk geldtekort, aanschaf duurzaam consumptiegoed
C
onverwacht dringend geld, aanschaf duurzaam consumptiegoed
D
tijdelijk geldtekort, aanschaf huis

Slide 14 - Quizvraag

Lening in euro's: € 5.000
Looptijd 24 mnd: maandtermijn € 225
Hoeveel euro zijn de kredietkosten?
A
€ 225
B
€ 400
C
€ 5.400
D
€ 5.000

Slide 15 - Quizvraag

Wat is geen kredietvorm?
A
Salariskrediet
B
Creditsaldo
C
Persoonlijke lening
D
Doorlopend krediet

Slide 16 - Quizvraag

Bij welke kredietvorm mag je het afgeloste bedrag steeds weer opnieuw lenen?
A
Hypotheek
B
Salariskrediet
C
Persoonlijke lening
D
Doorlopend krediet

Slide 17 - Quizvraag

De rente op een hypothecaire lening is relatief laag door:
A
de onroerende zaak belasting (OZB)
B
het recht van onderpand v.d. bank
C
de taxatiekosten van woningen zijn hoog
D
De notariskosten en makelaarskosten

Slide 18 - Quizvraag



Een nieuwe smartphone?
Fred en Mohammed hebben een grote wens: een nieuwe smartphone. Op aanraden van hun vrienden kiezen ze voor de apple iPhone 11+ . Mohammed twijfelt over wat hij het best kan kopen:
een toestel met een tweejarig abonnement voor de totale pakketprijs van € 56 per maand óf
een los toestel van € 792 met een los sim-only-abonnement voor twee jaar.
Bereken hoeveel het sim-only-abonnement per maand maximaal mag kosten, zodat hij per maand evenveel betaalt als de totale pakketprijs voor 24 maanden. Schrijf je berekening op.

Slide 19 - Open vraag

Fred kan voor de aanschaf € 1.000 van zijn broer lenen. Fred heeft met zijn broer afgesproken dat hij twee jaar lang elke maand € 45 aan zijn broer terugbetaalt.
Bereken het bedrag van de kredietkosten van deze lening.
Schrijf je berekening op.

Slide 20 - Open vraag


 Meike (26) en Job (30) komen met hun geld niet uit. Ze hebben via eentv-programma financiële coach Munir gevraagd om hen te helpen. Voordat Munir komt, moeten Meike en Job eerst hun financiële gegevens ordenen. Om een financieel overzicht te krijgen gaan Meike en Job met hun bankrekeningen na waar zij hun inkomen aan uitgeven. Na enkele uren is het financiële overzicht bijna compleet. Bereken het gemiddelde tekort per maand.  Schrijf je berekening op.

Slide 21 - Open vraag


 Per 1 januari 2017 kunnen alle mbo-scholieren kunnen een gratis openbaarvervoerkaart (OV-kaart) krijgen. Manon bespaart hierdoor benzinekosten, omdat ze haar scooter niet hoeft te gebruiken voor de reis naar school en haar huis.
Bereken de jaarlijkse besparing aan benzinekosten als Manon gebruik gaat maken van haar OV-kaart voor de reis naar school en terug naar huis.
Schrijf je berekening op.

Slide 22 - Open vraag


Manon twijfelt tussen twee verschillende opleidingen: hotelschool of tandartsassistente. Ze wil weten hoe groot het verschil in opleidingskosten is.
Bereken in procenten hoeveel de opleiding van de hotelschool meer kost dan de opleiding tot tandartsassistente in het eerste jaar.
Schrijf je berekening op.

Slide 23 - Open vraag

Huizenprijzen in de lift
Door de recessie van 2008 waren de huizenprijzen van koopwoningen in Nederland fors gedaald. De laatste jaren stijgen de huizenprijzen weer. Een van de oorzaken van de stijging is de zeer lage hypotheekrente.
Hieronder staan drie economische verschijnselen:
1 De maandlast van een koopwoning wordt lager.
2 Er ontstaat meer vraag naar koopwoningen.
3 Een huis kopen wordt aantrekkelijker dan een huis huren.
zet deze verschijnselen zo, dat een logische gedachtegang ontstaat?



 lage hypotheekrente
stijging huizenprijzen
De maandlast van een koopwoning wordt lager.
Er ontstaat meer vraag naar koopwoningen.
Een huis kopen wordt aantrekkelijker dan een huis huren.

Slide 24 - Sleepvraag


Merel Domus vergelijkt de gestegen huizenprijzen in Amsterdam en de rest van Nederland. Zij twijfelt of ze een huis in Amsterdam wil gaan kopen of een gelijkwaardig huis in de rest van Nederland. Bereken in één decimaal hoeveel procent de prijzen van koopwoningen in Amsterdam in 2016 ten opzichte van 2015 meer zijn gestegen dan de prijzen in de rest van Nederland.
Schrijf je berekening op.

Slide 25 - Open vraag