2-VMBO Woordsoorten deel 2

Woordsoorten deel 2
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Woordsoorten deel 2

Slide 1 - Tekstslide

Speciale gevallen
In de vorige les hebben we het gehad over
- lidwoorden
- zelfstandige naamwoorden
- werkwoorden
- bijvoeglijke naamwoorden
- voorzetsels

Slide 2 - Tekstslide

Doel van de les

Je gaat meer leren over speciale gevallen met:

  • lidwoorden
  • zelfstandige naamwoorden
  • werkwoorden
  • bijvoeglijke naamwoorden

Slide 3 - Tekstslide

Is 'het' hier een lidwoord?

Ik weet het ook niet meer!
_____
A
lidwoord
B
geen lidwoord

Slide 4 - Quizvraag

Is 'een' hier een lidwoord?

Kies de een of de ander.
_____
A
lidwoord
B
geen lidwoord

Slide 5 - Quizvraag

Welk bn moet je hier invullen?:

Ik vind een _______ tafel het mooist.
A
houte
B
houten

Slide 6 - Quizvraag

Welk bn moet je hier invullen?:

Janneke heeft een _____ ketting.
A
zilveren
B
zilvere

Slide 7 - Quizvraag

Wat kun je niet met dit woord doen?

informatie
A
lidwoord voorzetten
B
meer of minder maken
C
klein of groot maken
D
een bijvoeglijk naamwoord voorzetten

Slide 8 - Quizvraag

Wat kun je niet met dit woord doen?

ijsje
A
lidwoord voorzetten
B
meer of minder maken
C
klein of groot maken
D
een bijvoeglijk naamwoord voorzetten

Slide 9 - Quizvraag

Wat voor soort woord is het?

De jas is gewassen.
_____________
A
bijvoeglijk naamwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 10 - Quizvraag

Wat voor soort woord is het?

De gewassen jas ligt op de stoel.
_____________
A
bijvoeglijk naamwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 11 - Quizvraag

Welk voorzetsel hoort hier te staan?

De toets bestaat _____ lastige vragen.
A
van
B
uit
C
aan
D
tegen

Slide 12 - Quizvraag

Welk voorzetsel hoort hier te staan?

Daar hecht ik geen belang ______ .
A
van
B
voor
C
aan
D
tegen

Slide 13 - Quizvraag

LIDWOORD

Een is alleen een lidwoord als je het ook uitspreekt als 'un' en niet als één.


Je mag er niet een maar drie nemen.


Slide 14 - Tekstslide

LIDWOORD

Het is alleen een lidwoord als het hoort bij een zelfstandig naamwoord.


Zullen we het daar nog een over hebben?

Slide 15 - Tekstslide

ZELFSTANDIG NAAMWOORD

Niet elk zelfstandig naamwoord kun je:

- groot of klein maken

- meer of minder maken


De rijst is bijna gaar.

Slide 16 - Tekstslide

WERKWOORD of ZELFSTANDIG NAAMWOORD

Sommige woorden kunnen een vorm hebben als werkwoord en als zelfstandig naamwoord.
vissen, werken, wassen

Slide 17 - Tekstslide

STOFFELIJK

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD


- het gouden horloge

- een papieren tas

de zijden bloemen

- de houten tafel


Slide 18 - Tekstslide

STOFFELIJK

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD


Maar

- nylon, plastic, kunststof, bamboe,

polyester en aluminium


Slide 19 - Tekstslide

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD van een WERKWOORD


 (verven) - het geverfde huis

(ontdooien) - de ontdooide maaltijd

(ontwerpen) - het speciaal ontworpen toestel

Slide 20 - Tekstslide

VAST VOORZETSEL

Bij sommige werkwoorden hoort een voorzetsel dat je niet kunt vervangen: een vast voorzetsel


Het boek bestaat uit zes hoofdstukken


Ik houd van kip met frietjes en appelmoes

Slide 21 - Tekstslide

Benoem het onderstreepte woord.

Het wil maar niet lukken.
______
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
geen van deze woordsoorten

Slide 22 - Quizvraag

Benoem het onderstreepte woord.

Het wil maar niet lukken.
_________
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
geen van deze woordsoorten

Slide 23 - Quizvraag

Benoem het onderstreepte woord.

Het boek is gelezen tijdens de les.
_________
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
geen van deze woordsoorten

Slide 24 - Quizvraag

Benoem het onderstreepte woord.

Het boek is gelezen tijdens de les.
_________
A
bijvoeglijk naamwoord
B
lidwoord
C
voorzetsel
D
geen van deze woordsoorten

Slide 25 - Quizvraag

Welk bn moet je hier invullen?

Geef me die _________ trui eens aan.
A
nylonnen
B
nylon

Slide 26 - Quizvraag

Benoem het onderstreepte woord.

Ik zeg het nog een keer en niet weer!
_____
A
bijvoeglijk naamwoord
B
lidwoord
C
voorzetsel
D
geen van deze woordsoorten

Slide 27 - Quizvraag

Benoem het onderstreepte woord.

Ik zeg het nog een keer en niet weer!
_____
A
bijvoeglijk naamwoord
B
lidwoord
C
voorzetsel
D
geen van deze woordsoorten

Slide 28 - Quizvraag

Benoem het onderstreepte woord.

Het bamboe kleed staat mooi hier.
_____
A
bijvoeglijk naamwoord
B
lidwoord
C
werkwoord
D
geen van deze woordsoorten

Slide 29 - Quizvraag

Benoem het onderstreepte woord.

Het bamboe kleed staat mooi hier.
_________
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
geen van deze woordsoorten

Slide 30 - Quizvraag

Vul het juiste woord in.

Die pan heeft een _________ deksel.
A
glas
B
glaze
C
glase
D
glazen

Slide 31 - Quizvraag

Vul het juiste woord in.

Hij geeft haar een _______ ring.
A
diamanten
B
diamante

Slide 32 - Quizvraag

Vul het juiste woord in.

Een _____ fles hoort in de oranje bak.
A
plastic
B
plasticen

Slide 33 - Quizvraag

Benoem het onderstreepte woord.

Ik kan slecht tegen het wachten.
________
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
geen van deze woordsoorten

Slide 34 - Quizvraag

Benoem het onderstreepte woord.

Jullie zullen netter moeten werken.
________
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
geen van deze woordsoorten

Slide 35 - Quizvraag

Benoem het onderstreepte woord.

Werken is goed voor je.
________
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
geen van deze woordsoorten

Slide 36 - Quizvraag

GELEERD

- je kunt woorden indelen in  de woordsoorten:



lidwoorden

zelfstandige naamwoorden

werkwoorden

bijvoeglijke naamwoorden

voorzetsels

Slide 37 - Tekstslide