§ 1.2 Kiezen of delen

§ 1.2 Kiezen of delen
Wat kun je kiezen?

Kernwoorden:
- budget
- budgetlijn

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

§ 1.2 Kiezen of delen
Wat kun je kiezen?

Kernwoorden:
- budget
- budgetlijn

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Het budget
Als je alle middelen die iemand heeft bij elkaar optelt, krijg je het budget.

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeeld
Je hebt een budget van € 6,- per week voor broodjes bij de kantine. Een belegd broodje kost €1,50 en een saucijzenbroodje kost €1,-. Je kunt dan kiezen uit de volgende mogelijkheden:

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeeld
Je hebt een budget van € 6,- per week voor broodjes bij de kantine. Een belegd broodje kost €1,50 en een saucijzenbroodje kost €1,-. Je kunt dan kiezen uit de volgende mogelijkheden:

Slide 5 - Tekstslide

De budgetlijn
Je kunt dit laten zien a.d.h.v. een budgetlijn:

Slide 6 - Tekstslide

De algemene vergelijking van een budgetlijn is als volgt:


In ons voorbeeld: 


Slide 7 - Tekstslide

De budgetlijn
Je kunt dit laten zien a.d.h.v. een budgetlijn:





Slide 8 - Tekstslide

De algemene vergelijking van een budgetlijn is als volgt:
budget = (prijs goed 1 x aantal goed 1) + (prijs goed 2 x aantal goed 2)

In ons voorbeeld: 
6 = 1,50 x aantal broodjes + 1 x aantal saucijzenbroodjes

Slide 9 - Tekstslide

Verschuiving budgetlijn
Als het budget of de prijs van de producten verandert, verandert ook de budgetlijn.
Stel dat de prijs van 
saucijzenbroodjes stijgt 
naar €1,50. 
Dan wordt de nieuwe 
budgetlijn:

Slide 10 - Tekstslide

Verschuiving budgetlijn
Als het budget of de prijs van de producten verandert, verandert ook de budgetlijn.
Stel dat de prijs van 
saucijzenbroodjes stijgt 
naar €1,50. 
Dan wordt de nieuwe 
budgetlijn:

Slide 11 - Tekstslide

Stel dat vervolgens je budget stijgt naar €7,50. 
Dan wordt de nieuwe budgetlijn:

Slide 12 - Tekstslide

Oefensom
Gegeven is dat iemand een budget heeft van € 10. Hij koopt daarvan appels en bananen.
Een appel kost € 0,25 en een banaan € 0,50. 
1) Stel de vergelijking van de budgetlijn op.
2) Teken de budgetlijn.
Stel dat prijs van bananen stijgt.
3) Hoe verschuift de budgetlijn? (Maak schetsje.)

Slide 13 - Tekstslide

Uitwerking oefensom
1) 10 = 0,25 x qa + 0,50 x qb
2) 
3)

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Slide 16 - Video