2A - Trede 7 - Leerdoel 1 (gesprekken voeren)

Aujourd'hui
Bespreken Presentatie trede 6
Trede 7
- typisch Frans eten en drinken
- werkwoorden op -er herhalen
- vraagzinnen maken

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Aujourd'hui
Bespreken Presentatie trede 6
Trede 7
- typisch Frans eten en drinken
- werkwoorden op -er herhalen
- vraagzinnen maken

Slide 1 - Tekstslide

Trede 7

Slide 2 - Tekstslide

Tekst
Les baguettes
Les macarons
Le grenouille
Soupe à l'oignon
Un pain au chocolat
Une quiche lorraine

Slide 3 - Sleepvraag

Les crêpes
Le vin rouge
Une tarte tatin
La ratatouille
La champagne
Un croque monsieur

Slide 4 - Sleepvraag

Werkwoorden -er
je parle
tu parles
il / elle / on parle
nous parlons
vous parlez
ils / elles parlent

Slide 5 - Tekstslide

Wat is de goede uitgang?
Tu parl...
A
e
B
es
C
ent
D
ez

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de goede uitgang?
Ils habit...
A
ent
B
ons
C
ez
D
e

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de goede vorm?
Je (chercher)
A
cherhes
B
cherchent
C
cherchons
D
cherche

Slide 8 - Quizvraag

Noteer de goede vorm:
il (aimer)

Slide 9 - Open vraag

Noteer de goede vorm:
nous (parler)

Slide 10 - Open vraag

Vraagzinnen

Slide 11 - Tekstslide

Vraagzinnen maken
1. Normale zin +

Voorbeelden:
Tu as faim -> Tu as faim?
Il danse -> Il danse?


Slide 12 - Tekstslide

Vraagzinnen maken
2. Est-ce que + gewone zin +

Voorbeelden:
Est-ce que tu as faim?
Est-ce qu'il danse?

Slide 13 - Tekstslide

Vraagzinnen maken (W/B)
3. Inversie +
Inversie = onderwerp en persoonsvorm omdraaien
Tussen de persoonsvorm en het onderwerp komt een streepje.

Voorbeelden:
Tu as faim -> As-tu faim?
Il danse -> Danse-t-il?

Slide 14 - Tekstslide

Oefenen met vraagzinnen
  1. Vous aimez les chiens
  2. Tu habites à Bellingwolde
  3. Ils ont un stylo
  4. Elle va à Paris
  5. Il a faim

Slide 15 - Tekstslide

Vous aimez les chiens
+?
Est-ce que vous aimez les chiens ?
Aimez-vous les chiens?

Slide 16 - Tekstslide

Tu habites à Bellingwolde
+?
Est-ce que tu habites à Bellingwolde ?
Habites - tu à Bellingwolde?

Slide 17 - Tekstslide

Ils ont un stylo
+?
Est-ce qu' ils ont un stylo?
Ont-ils un stylo?

Slide 18 - Tekstslide

Elle va à Paris
+?
Est-ce qu' elle va à Paris?
Va - t - elle à Paris?

Slide 19 - Tekstslide

Il a faim
+?
Est-ce qu'il a faim?
A - t - il faim? 

Slide 20 - Tekstslide