H2 Pruiken & Revoluties §2.1 en §2.2 SO

Bij het schoolvak geschiedenis heb je 10 tijdvakken.

Deze toets gaat over tijdvak 7, ook wel tijdvak Pruiken & Revoluties (zie ook plaatje).

Welk kenmerkend aspect (= bijbehorende zin) hoort bij dit tijdvak?
A
de Reformatie en de splitsing van de christelijke kerk
B
het begin van staatsvorming en centralisatie
C
het streven van vorsten naar absolute macht
D
geen van de genoemde kenmerkende aspecten is juist.
1 / 31
volgende
Slide 1: Quizvraag
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Bij het schoolvak geschiedenis heb je 10 tijdvakken.

Deze toets gaat over tijdvak 7, ook wel tijdvak Pruiken & Revoluties (zie ook plaatje).

Welk kenmerkend aspect (= bijbehorende zin) hoort bij dit tijdvak?
A
de Reformatie en de splitsing van de christelijke kerk
B
het begin van staatsvorming en centralisatie
C
het streven van vorsten naar absolute macht
D
geen van de genoemde kenmerkende aspecten is juist.

Slide 1 - Quizvraag

Deze toets gaat over het tijdvak Pruiken & Revoluties.

Wanneer eindigt dit tijdvak?
A
Rond 1600
B
Rond 1700
C
Rond 1800
D
Rond 1900

Slide 2 - Quizvraag

Deze vraag gaat over de pruikentijd en de Franse Revolutie.

Welke uitspraak is juist?
A
In de 18e eeuw ging het niet goed met de handel en nijverheid in Nederland.
B
In Frankrijk ging het na 1700 goed met de economie.
C
Westerse landen hadden geen standenmaatschappij in de 18e eeuw.
D
Geen van de genoemde uitspraken is juist

Slide 3 - Quizvraag

Deze vraag gaat over de Pruikentijd.

Welke uitspraak is juist?
A
In de 18e eeuw ging het niet goed met de Nederlandse economie, maar er was een kleine groep rijke families.
B
In Frankrijk moest iedereen belasting betalen.
C
In Frankrijk vormde de eerste stand het grootste deel van de bevolking.
D
Geen van de genoemde uitspraken is juist.

Slide 4 - Quizvraag

Deze vraag gaat over de Pruikentijd en de Verlichting.

Welke uitspraak is juist?

Aanhangers van de verlichting...
A
dachten dat je met religie alles kunt verklaren.
B
wilden de maatschappij houden zoals deze was.
C
wilden een rechtsstaat met een grondwet.
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.

Slide 5 - Quizvraag

Lees de vier zinnen over de tijd van pruiken en revoluties. Welke zinnen zijn juist?
1 De pruik werd gedragen door rijke en aanzienlijke mannen.
2 Met de pruikentijd wordt de tweede helft van de 18e eeuw bedoeld.
3 Nederland werd economisch ingehaald door Groot-Brittannië en Frankrijk.
4 Westerse landen hadden geen standenmaatschappij in de 18e eeuw.
A
Zin 1 en 3
B
Zin 2, 3 en 4
C
Zin 1 en 2
D
Zin 2 en 3

Slide 6 - Quizvraag

Lees eerst de bron.

Is de schrijver een
verlicht denker?
A
Ja
B
Nee

Slide 7 - Quizvraag

Deze vraag gaat over de Pruikentijd en de Verlichting.

Welke uitspraak is juist?
A
Aanhangers van de verlichting geloofden dat God rechtstreeks ingreep in het leven van de mens.
B
De verlichting ontstond buiten Europa, maar de ideeën ervan werden overgenomen door westerse denkers.
C
Verlichte denkers geloofden dat alle mensen gelijk geboren waren.
D
Volgens de ideeën van de verlichting moest de vorst de absolute macht in een land hebben.

Slide 8 - Quizvraag

Op het plaatje hiernaast zie je misschien wel de bekendste Verlichte denker. Hij geloofde niet langer dat God rechtstreeks ingreep in het leven van de mens. Deze Franse denker op het plaatje zag God als een soort klokkenmaker. Hij had de wereld wel geschapen, maar bemoeide zich er verder niet meer mee. Hoe heet de persoon op het plaatje?

Slide 9 - Open vraag

Bekijk de prent.

Welke zin over de prent is juist?
A
De tekenaar was een voorstander van de standenmaatschappij.
B
De tekening is getekend na de Franse Revolutie.
C
De tekening is getekend voor de Franse Revolutie.
D
Geen van de genoemde zinnen over de prent is juist.

Slide 10 - Quizvraag

In het tijdvak Pruiken & Revoluties had je ook in Frankrijk een standenmaatschappij.

Wie stelt de tweede stand voor in de prent?
A
De persoon met het gele cijfer 1
B
De persoon met het gele cijfer 2
C
De persoon met het gele cijfer 3
D
De tweede stand is in de prent niet te zien.

Slide 11 - Quizvraag

In het tijdvak Pruiken & Revoluties had je ook in Frankrijk een standenmaatschappij.

Wie stelt de eerste stand voor in de prent?
A
De persoon met het gele cijfer 1
B
De persoon met het gele cijfer 2
C
De persoon met het gele cijfer 3
D
De eerste stand is in de prent niet te vinden.

Slide 12 - Quizvraag

Deze vraag gaat over de pruikentijd.
Welke zin of welke zinnen zijn juist?
1 Verlichte denkers vonden dat mensen zelf moeten bepalen wat ze geloven.
2 Verlichte denkers waren tegen tolerantie op godsdienstig gebied.
3 Volgens aanhangers van de verlichting was alles wat er gebeurde logisch te verklaren.
4 Vóór de verlichting geloofde bijna iedereen dat God niet meer ingreep in het leven.
A
Zin 1 en 3
B
Alleen zin 4
C
Zin 1, 3 en 4
D
Zin 2 en 3

Slide 13 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding.

Welke naam hoort bij het rode kruisje te staan?

De gebeurtenis vond in Parijs plaats in 1793.
A
Lodewijk XVI
B
Napoleon Bonaparte
C
Robespierre
D
Rousseau

Slide 14 - Quizvraag

Deze vraag gaat over de Franse Revolutie.

A De grondrechten van burgers worden vastgelegd.
B Door een democratische revolutie komen gematigden aan de macht in Frankrijk.
C Frankrijk krijgt een democratische grondwet.
D Frankrijk wordt een republiek.
E In westerse landen ontstaan de ideeën van de verlichting.
F Radicale leden krijgen een meerderheid in het parlement.
Welke uitspraak is juist?
A
Feit A is een direct gevolg van feit C
B
Feit B is een indirect gevolg van feit D
C
Feit B is de directe oorzaak van feit F
D
Feit D is een direct gevolg van feit E

Slide 15 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding.

Hoe heet dit executie-apparaat, waarbij een vallende bijl het hoofd in een flits van de romp afhakt?

(je mag een typfout maken)

Slide 16 - Open vraag

Lees eerst het verhaal van Eise Eisinga.

Dit hoofdstuk gaat onder ander over de Verlichting.

Het verhaal van Eise Eisinga past hier goed bij, want:
A
Eisinga geloofde niets van wat de predikant zei.
B
Eisinga bouwde het zonnestelsel na in zijn woonkamer.
C
Eisinga leefde van 1744-1828 in Friesland.
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.

Slide 17 - Quizvraag

Deze vraag gaat over de Pruikentijd.

Wat is een voorbeeld van een VERKLARENDE onderzoeksvraag die bij de bron past?
A
Hoe ziet het planetarium van Eise Eisinga eruit?
B
Op welke manier werd Eise Eisinga beïnvloed door de ideeën van de verlichting?
C
Wat vind je ervan dat Eisinga het planetarium in zijn eentje bouwde?
D
Geen van de genoemde antwoorden is een voorbeeld van een VERKLARENDE onderzoeksvraag.

Slide 18 - Quizvraag

Deze vraag gaat over de revolutie in Frankrijk.

1 De derde stand roept zichzelf uit tot de Nationale Vergadering.
2 Een woedende menigte bestormt de Bastille.
3 Frankrijk wordt een constitutionele monarchie.
4 Koning Lodewijk XVI roept de Staten-Generaal bijeen.
5 Koning Lodewijk XVI sterft onder de guillotine.

Zet bovenstaande zinnen in de juiste tijdsvolgorde:
A
4 --> 1 --> 2 --> 3 --> 5
B
4 --> 5 --> 1 --> 3 --> 2
C
2 --> 1 --> 4 --> 5 --> 3
D
2 --> 3 --> 4 --> 1 --> 5

Slide 19 - Quizvraag

Lees eerst de bron.

Deze toets gaat onder andere over het streven naar grondrechten en naar politieke invloed van de burgerij in de Franse Revolutie.
Het verhaal van Napoleon past hier goed bij, want:
A
Napoleon werd heel populair bij de soldaten en het volk.
B
Napoleon werd na zijn jeugd opgeleid tot militair op het eiland Corsica.
C
Napoleon werd verbannen naar het piepkleine eilandje Sint Helena, nadat hij de Slag bij Waterloo had verloren.
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.

Slide 20 - Quizvraag

Welke zin over Frankrijk in de 18e eeuw is juist?

A
De Franse maatschappij was verdeeld in twee standen.
B
Frankrijk was rijker dan Nederland en Groot-Brittannië.
C
In de pruikentijd droegen alle Fransen een pruik.
D
In Frankrijk hadden adel en geestelijkheid voorrechten.

Slide 21 - Quizvraag

In 1791 werd Frankrijk een ........... monarchie.
A
constitutionele
B
revolutionaire
C
republikeinse
D
koninklijke

Slide 22 - Quizvraag

Deze opdracht gaat over continuïteit tussen Frankrijk voor en na de Franse Revolutie.
Welke twee zinnen gaan over continuïteit ten opzichte van Frankrijk vóór 1789?

1. Napoleon was een alleenheerser met absolute macht.
2. Onder Napoleon hadden alle Fransen dezelfde rechten en plichten.
3. Tijdens de constitutionele monarchie moest de koning zich houden aan de grondwet.
4. Tijdens de Franse republiek hadden alle rijke burgers kiesrecht.



A
Zin 1 en 4
B
Zin 1 en 2
C
Zin 2 en 3
D
Zin 3 en 4

Slide 23 - Quizvraag

Deze opdracht gaat over de Franse republiek in de 18e eeuw.

Welke zin over de Franse republiek in de 18e eeuw is juist?

A
De democratische revolutie in Frankrijk was een groot succes.
B
De revolutionairen vochten tegen gelijke rechten voor iedereen.
C
Fanatieke revolutionairen veroordeelden andersdenkenden tot de guillotine.
D
Lodewijk XVI verloor na 1792 zijn absolute macht, maar bleef staatshoofd.

Slide 24 - Quizvraag

Deze vraag gaat over de pruikentijd in Frankrijk.

In de Franse standenmaatschappij profiteerden de eerste en de tweede stand van de derde stand, omdat:
A
de eerste stand veel belasting betaalde aan de koning.
B
de tweede stand veel belasting betaalde aan de koning.
C
de derde stand veel belasting aan de koning.
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.

Slide 25 - Quizvraag

Hieronder staan enkele zinnen die bij absolute vorsten of bij verlichte denkers horen. Welke zinnen horen ALLEEN bij verlichte denkers?
1. Als bestuurders niet goed besturen, mag het volk ze door anderen vervangen;
2. De macht van de overheid moet verdeeld worden tussen de regering, het parlement en de rechters;
3. Een koning hoeft zijn besluiten aan niemand uit te leggen;
4. Elke staat moet een grondwet hebben, waarin staat hoe het land wordt geregeerd.
5. Vorsten hebben hun macht gekregen van God.
6. Koning en ministers hebben hun macht van het volk gekregen.
A
Zin 1, 2, 4 en 5
B
Zin 1, 3, 4 en 6
C
Zin 2, 3, 4 en 6
D
zin 1, 2, 3 en 5

Slide 26 - Quizvraag

Deze vraag gaat over de Franse Revolutie.
1. Duizenden edelen en geestelijken werden vermoord;
2. In heel Frankrijk kwamen boeren en burgers in opstand tegen koning, adel en geestelijkheid;
3. In Parijs ging het gerucht dat koning Lodewijk XVI het leger wilde inzetten tegen het volk;
4. Op 14 julie bestormde een woedende menigte de Bastille (zie afbeelding).
Wat is de juiste tijdsvolgorde van bovenstaande 4 feiten?
A
3 --> 4 --> 2 --> 1
B
3 --> 4 --> 1 --> 2
C
3 --> 2 --> 4 --> 1
D
3 --> 2 --> 1 --> 4

Slide 27 - Quizvraag

De Franse Revolutie was een ....... en een ...... verandering.

Welke twee woorden horen op de stippellijntjes te staan?
A
economische en culturele
B
economische en sociale
C
politieke en culturele
D
politieke en sociale

Slide 28 - Quizvraag

Deze vraag gaat over de Franse Revolutie.

Welke uitspraak is juist?
A
De Nationale Vergadering schafte in 1789 de privileges van de adel en geestelijkheid af.
B
In 1789 kregen alle Franse mannen en vrouwen kiesrecht.
C
Vooral de boeren en arbeiders profiteerden van de Franse economisch voorspoed na 1700.
D
Geen van de genoemde uitspraken is juist.

Slide 29 - Quizvraag

Deze vraag gaat over de Franse Revolutie.

1. Frankrijk wordt een constitutionele monarchie.
2. De vertegenwoordigers van de derde stand vormen een Nationale Vergadering.
3. Frankrijk wordt een republiek.
4. Een menigte verovert de Bastille.
5. Koning Lodewijk XVI roept de Staten-Generaal bijeen.

Zet bovenstaande gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde:
A
5 --> 2 --> 4 --> 1 --> 3
B
5 --> 4 --> 2 --> 1 --> 3
C
5 --> 2 --> 1 --> 4 --> 3
D
5 --> 2 --> 4 --> 3 --> 1

Slide 30 - Quizvraag

Deze vraag gaat over de Franse Revolutie.

Welke uitspraak is juist?
A
In 1792 werd een groot deel van Frankrijk veroverd door buurlanden.
B
Na 1789 werden in Frankrijk de grondrechten van de burgers afgeschaft.
C
Napoleon draaide de scheiding van kerk en staat terug en schafte het burgerlijk recht af.
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.

Slide 31 - Quizvraag