Signaalwoorden en tekstverbanden

Doordat de trein was vertraagd, kwam ik te laat op school.

Doordat is het signaalwoord voor ......
A
Oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
voorbeeld
1 / 33
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Doordat de trein was vertraagd, kwam ik te laat op school.

Doordat is het signaalwoord voor ......
A
Oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
voorbeeld

Slide 1 - Quizvraag


Wat is geen functie van signaalwoorden
in een tekst?
A
Signaalwoorden helpen de lezer.
B
Signaalwoorden geven de kern van de tekst weer.
C
Signaalwoorden zorgen voor samenhang.
D
Signaalwoorden geven het onderwerp aan in een tekst.

Slide 2 - Quizvraag

signaalwoorden voor een tegenstelling:
A
zoals
B
allereerst
C
maar
D
daarentegen

Slide 3 - Quizvraag

Signaalwoorden: Eerst, daarna, vervolgens horen bij:
A
Opsommend
B
Tegenstellend
C
voorwaarde

Slide 4 - Quizvraag

Signaalwoorden voor tijdsvolgorde
A
eerst, daarna, nadat
B
toen, maar, omdat

Slide 5 - Quizvraag

Wat zijn signaalwoorden voor een reden:
A
B
allereerst
C
maar
D
daarentegen

Slide 6 - Quizvraag

Signaalwoorden geven altijd een tekstverband aan.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Signaalwoorden: eerst, daarna, vervolgens horen bij:
A
Opsommend
B
Tegenstellend
C
Chronologisch

Slide 8 - Quizvraag


Bij welk verband passen de signaalwoorden: als, indien, mits, tenzij, op voorwaarde dat
A
Doel en middel
B
Voorwaarde
C
Voorbeeld
D
Tegenstelling

Slide 9 - Quizvraag

Wat zijn signaalwoorden van conclusie?
A
ten eerste, bovendien
B
dus, kortom
C
maar, echter
D
zoals, zo

Slide 10 - Quizvraag

Wat zijn signaalwoorden van voorbeeld?
A
dus, kortom
B
zoals, zo, ter, hiervan
C
omdat, daarom, namelijk
D
ten

Slide 11 - Quizvraag

eerst, dan, vervolgens, ten slotte

zijn signaalwoorden van
A
opsomming
B
volgorde en tijd

Slide 12 - Quizvraag

Bij welk verband horen de signaalwoorden: dus, concluderend, dat betekent
A
Oorzaak-gevolg
B
Vergelijking
C
Conclusie
D
Tegenstelling

Slide 13 - Quizvraag

Signaalwoorden voorbeeld
A
: / - / 1, 2, 3, enz.
B
eerst, toen, daarna
C
zo, zoals, bijvoorbeeld

Slide 14 - Quizvraag

4. Van welk tekstverband zijn als en indien signaalwoorden?
A
voorwaarde
B
conclusie
C
tijdvolgorde
D
tegenstelling

Slide 15 - Quizvraag

Bij welk verband horen de signaalwoorden: maar, echter, toch, hoewel, daarentegen?
A
voorbeeld
B
oorzaak-gevolg
C
tegenstelling

Slide 16 - Quizvraag

signaalwoorden oorzaak gevolg zijn
A
maar, echter
B
doordat, daardoor, als gevolg van
C
ten eerste, verder, ook

Slide 17 - Quizvraag

Signaalwoorden tegenstelling
A
verder, ten slotte, en
B
kortom, dus
C
tegenover, hoewel, echter

Slide 18 - Quizvraag

'Ten eerste, ten tweede, en, ook'
Dit zijn signaalwoorden van tijd.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Denk aan, zo en zoals zijn signaalwoorden voor een.......
A
Opsomming
B
Voorbeeld
C
Conclusie
D
Tegenstelling

Slide 20 - Quizvraag


 Welke twee signaalwoorden zitten er in zin twee?
A
ze - aan
B
aan - met
C
toen - haal
D
eerst - toen

Slide 21 - Quizvraag

Welke signaalwoorden horen bij het tekstverband conclusie?
A
Ook, daarom
B
Toch, daarna
C
Dus, kortom
D
Dus, dat

Slide 22 - Quizvraag


Bij welk verband passen de signaalwoorden: maar, toch, desondanks, hoewel, echter 
A
Oorzaak en gevolg
B
Voorbeeld
C
Opsomming
D
Tegenstelling

Slide 23 - Quizvraag

signaalwoorden oorzaak-gevolg zijn
A
maar, echter
B
doordat, daardoor, als gevolg van
C
ten eerste, verder, ook
D
tegenover, daarentegen

Slide 24 - Quizvraag

Wat zijn de signaalwoorden in de zin?
Allereerst moet Dani nog eten.
A
Dani
B
nog
C
allereerst
D
moet

Slide 25 - Quizvraag

Welke signaalwoorden geven een vergelijking aan? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
A
Als.....dan
B
Behalve
C
Daarna
D
Zoals

Slide 26 - Quizvraag

signaalwoorden tijdsvolgorde (chronologisch)
A
dus, concluderend, dat betekent
B
net zoals, even....als
C
eerst, dan, daarna, voordat, verder, ten slotte

Slide 27 - Quizvraag


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden want en omdat?
 Vraag 7 van 10
A
opsomming
B
conclusie
C
tegenstelling
D
reden

Slide 28 - Quizvraag

1. Ben jij zo iemand die rood haar ……………….. ontelbare sproeten heeft?
2. Dan word je vast en zeker geplaagd;……………………. op school, …………… thuis als je daar de enige ‘rooie’ bent.
3. Dat komt door twee dingen: ………………. zijn er niet zoveel mensen met echt rood haar; ………………….. vinden de meeste mensen sproeten wel leuk, maar niet mooi.

Slide 29 - Tekstslide

Een Amerikaanse vrouw is al twee jaar 99 jaar oud op Facebook. Eigenlijk is ze 104, maar die leeftijd is onmogelijk in te voeren op de sociale netwerksite. Volgens Fox News is de 104-jarige Marguerite Joseph uit Michigan een enthousiaste gebruikster van de
A

Slide 30 - Quizvraag

Slide 31 - Tekstslide

• Vanwege het lawinegevaar konden we niet gaan skiën. Hier is sprake van een _______.
A
oorzaak -gevolg
B
conclusie
C
reden
D
opsomming

Slide 32 - Quizvraag


A

Slide 33 - Quizvraag