Woordenschat 1.3

Merel Morre
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Merel Morre

Slide 1 - Tekstslide


Programma van vandaag:
Korte herhaling theorie Woordenschat 1.2

Theorie Woordenschat 1.3
Figuurlijk taalgebruik

Opdrachten maken

Slide 2 - Tekstslide

 HERHALING THEORIE

1.2 Betekenis afleiden uit het woord


Slide 3 - Tekstslide

THEORIE
Betekenis afleiden uit het 
woord
 Hoe weet ik wat een moeilijk woord betekent?

Om achter de betekenis van een moeilijk woord te komen, kun je kijken of je een deel van het woord al wel kent.
 

Slide 4 - Tekstslide

THEORIE
Tip 1
Bestaat het woord uit twee of meer woorden? Kijk dan of je de betekenis van één van die woorden al kent.


Voorbeeld:
Gebiedsverbod



Slide 5 - Tekstslide

THEORIE
Tip 2
Staat er een voor- of achtervoegsel dat je kent?


Voorbeeld:
Hergebruiken
Her- = opnieuw.



Slide 6 - Tekstslide

THEORIE
Tip 3
Lijkt het onbekende woord op een woord dat je wel kent?


Voorbeeld:
Problematisch
‘Problematisch’ lijkt op het woord ‘probleem’.
Een ‘probleem’ is een moeilijke situatie die opgelost moet worden.
Problematisch is dus iets wat moeilijk is op te lossen.


Slide 7 - Tekstslide

OEFENEN
NU NEDERLANDS

Slide 8 - Tekstslide

Maak Woordenschattrainer 1 (zelfstandige naamwoorden): 

Slide 9 - Tekstslide

THEORIE
1.3 Figuurlijk taalgebruik

Wat is het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik?



Slide 10 - Tekstslide



Doel


Aan het einde van de les herken en begrijp je figuurlijk taalgebruik

Slide 11 - Tekstslide

THEORIE
Woorden kunnen letterlijk of figuurlijk bedoeld zijn.
  • bij letterlijk taalgebruik bedoel je precies wat er staat.
Hieronder is ‘smelt’ letterlijk bedoeld, omdat ijs echt kan smelten:
Als je ijs te lang buiten de vriezer houdt, smelt het.


Slide 12 - Tekstslide

THEORIE
Woorden kunnen letterlijk of figuurlijk bedoeld zijn.
  • bij figuurlijk taalgebruik wordt iets anders bedoeld dan wat er staat.
Hieronder is ‘smelt’ figuurlijk bedoeld, omdat een mens niet kan smelten:
Ik heb het zo warm, ik smelt bijna. 


Slide 13 - Tekstslide

THEORIE
Soms weet je niet of een woord letterlijk of figuurlijk bedoeld is.

Gebruik dan een (online)woordenboek om te snappen wat de schrijver bedoelt.

Slide 14 - Tekstslide

VOORBEELD

Slide 15 - Tekstslide

OEFENEN

LETTERLIJK OF FIGUURLIJK TAALGEBRUIK

Slide 16 - Tekstslide

Peter zit achter de geraniums.
Letterlijk:
A
Op de kwekerij weten ze niet waar Peter is. Hij heeft zich verstopt.
B
Peter werkte bij een kwekerij, maar hij is ontslagen.

Slide 17 - Quizvraag

Bart en Maya zetten de bloemetjes buiten.
Figuurlijk:
A
Bart en Maya geven aankomend weekend alweer een wild feestje.
B
Bart en Maya zetten de plantjes die ze bij het tuincentrum hebben gekocht, in de tuin.

Slide 18 - Quizvraag

Yamila wil graag weten wat voor vlees ze in de kuip heeft.
Figuurlijk:
A
Yamila is benieuwd of ze vanavond haar lievelingseten krijgt: pittige kippenboutjes.
B
Yamila stelt Kevin de ene na de andere vraag. Ze wil weten wat voor soort jongen hij is.

Slide 19 - Quizvraag

Loop de tuin uit en sluit af met een hekje.
Letterlijk of figuurlijk?
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 20 - Quizvraag

OEFENEN

Sleep naar de juiste plek

Slide 21 - Tekstslide

erg moe zijn
onverwachts in de problemen zijn geraakt
snel boos of beledigd zijn
geen pap meer kunnen zeggen
in de aap gelogeerd zijn
gauw aangebrand zijn

Slide 22 - Sleepvraag

vriendelijk en behulpzaam zijn
eerlijk zijn
heel blij zijn
een hart van goud hebben
recht door zee zijn
een gat in de lucht springen

Slide 23 - Sleepvraag



(Huis)werk:
Maken opdrachten:
WS 1.3: 2 tot en met 6

Slide 24 - Tekstslide

Hoe gingen de opdrachten?
Zijn er nog vragen? 

Slide 25 - Tekstslide