Woordsoorten herhaling

Welkom!

10 minuten stil lezen uit je leesboek




Leg al je boeken op tafel en ga rustig op je plaats zitten
Leg je huiswerk op de hoek van je tafel (opdracht 4, 6, 7 en 8 op bladzijde 96-97)




1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!

10 minuten stil lezen uit je leesboek




Leg al je boeken op tafel en ga rustig op je plaats zitten
Leg je huiswerk op de hoek van je tafel (opdracht 4, 6, 7 en 8 op bladzijde 96-97)




Slide 1 - Tekstslide

Grammatica woordsoorten
Alles

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
- Huiswerk bespreken 
- Wat weet je al?
- Theorie 
- Werken aan de opdracht

Aan het einde van de les kan je alle geleerde woordsoorten benoemen in een zin

Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk
 opdracht 4, 6, 7 en 8 op bladzijde 96-97

Slide 4 - Tekstslide

Wat weet je nog/al?

Slide 5 - Tekstslide

Welke woordsoorten zijn er?

Slide 6 - Woordweb

Uitleg theorie 
Voornaamwoorden

Slide 7 - Tekstslide

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
  • Een persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) duidt een persoon of ding aan.
  • Bijvoorbeeld: ik ben verliefd, ze zijn erg mooi

  • Een bezittelijk voornaamwoord (bez.vnm) geeft aan van wie iets is. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
  • Bijvoorbeeld: mijn jas, onze fietsen, haar bekendste liedje

Slide 8 - Tekstslide

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Slide 9 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord 
Een vragend voornaamwoord (vrv) vraagt naar personen en dingen:
  • Wie is dat?
  • Welke boeken heb jij dit jaar gelezen?

Het kan zowel zelfstandig (wie ben jij?) als bijvoeglijk (welke boeken heb jij gelezen?)

Er zijn vier vragende voornaamwoorden: wie, wat, welk(e) en wat voor (een)

Slide 10 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord 
Het staat vaak vooraan de zin, maar kan ook aan het begin van een bijzin staan:
  • Ik vraag me af wie mij vannacht gebeld heeft?
  • Weet jij wat voor rekenmachine het snelst is?

Vragende voornaamwoorden verwijzen altijd naar iets of iemand. Andere woorden aan het beginnen van een vragende zin zijn dus geen vragende voornaamwoorden!

Slide 11 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord 
Een aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw) wijst iets of iemand aan:
  • Morgen gaan we naar die film en daarna naar dat leuke restaurant.
  • Heb je deze schoenen al gepast?

De meeste aanwijzend voornaamwoorden gebruik je bijvoeglijk, het staat dan voor een zelfstandig naamwoord:
  • Het woord - dit / dat -> dit proefwerk 
  • De woord - deze / die -> deze vrouw 

Slide 12 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord 
Dit, dat, die en deze kan ook zonder zelfstandig naamwoord gebruikt worden (zelfstandig dus): 
  • Dat was leuk! Kunnen we dit nog een keertje doen?
  • Mooie sneakers, die wil ik ook! 

Alle aanwijzend voornaamwoorden:
  • deze, die, dit, dat, zo'n, zulke, dergelijke, dezelfde, hetzelfde 

Slide 13 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
Het betrekkelijk voornaamwoord verbindt een bijzin met het woord of de zin waarnaar het verwijst. Dat woord of die zin heet het antecedent. 

  • De woorden die hij zegt zinken als stenen. 

De betrekkelijke voornaamwoorden zijn: die, dat, wie, wat, welk(e), hetgeen
Antecedent of correlatief is een grammaticaal begrip uit de taalkunde en is de naam voor het woord waarnaar een ander woord, meestal een betrekkelijk voornaamwoord, verwijst. Het woord dat verwijst komt meestal net na het antecedent en heet dan anafoor. 

De filosoof overleed vorig jaar. Hij is 74 jaar oud geworden.
De woordgroep 'De filosoof' is het antecedent van de anafoor 'Hij'.

 

Slide 14 - Tekstslide

Wederkerig voornaamwoord
Het wederkerig voornaamwoord geeft aan dat de actief of toestand in de zin wederzijds is. Wat de een doet in de richting van de ander, doet die ander tegelijkertijd ook in de richting van die ene: 
Noa verveelt Bram en Bram verveelt Noa -> Noa en Bram vervelen elkaar.

De wederkerige voornaamwoorden zijn: elkaar, elkander, mekaar 

Slide 15 - Tekstslide

Wederkerend voornaamwoord
Het wederkerend voornaamwoord verwijst terug naar het onderwerp van de zin. 
  • Ik zit mij voor het vensterglas onnoemlijk te vervelen.


Enkelvoud
Meervoud
eerste persoon
me(zelf), mij(zelf)
ons(zelf)
tweede persoon
je(zelf), u(zelf), zich(zelf)
je(zelf), u(zelf), zich(zelf)
derde persoon
zich(zelf)
zich(zelf

Slide 16 - Tekstslide

Onbepaald voornaamwoord
Een onbepaald voornaamwoord (onbep.vnw) duidt een persoon of een zaak aan, maar zegt niet precies wie of wat bedoeld wordt.

  • Er was iemand aan de telefoon die jou iets wilde vragen. 
  • Men vraagt zich af of die paddenstoelen wel gezond zijn.
  •  Weten jullie voor welke artiest iedereen hier in de rij staat?

Slide 17 - Tekstslide

Onbepaald voornaamwoord
Drie lastige gevallen:
  • Het woord je is een onbepaald voornaamwoord als het men betekent:
    - Zulke goedkopen schaatsen kan je maar beter niet kopen. 
  • Het woord wat is een onbepaald voornaamwoord als het iets betekent:
    - Heb je nog wat gekocht bij de Primark?
  • Het woord het is een onbepaald voornaamwoord als het niet naar iets verwijst, maar tijd, weersomstandigheden of sfeer aangeeft:
    - Het is vier uur en buiten is het guur. 

Slide 18 - Tekstslide

Oefenen
De vrouw had het hele huis schoongemaakt voordat de gasten kwamen.

De man was erg blij toen hij het goede nieuws hoorde.

 Wie heeft mijn pen gezien? Of weet wat er gebeurd is?

Hij vergist zich vaak in het tijdstip van de afspraak.

 Dit is het boek dat ik vorige week heb gekocht.

Slide 19 - Tekstslide

Werken aan de opdracht
Wat? Maak opdracht 9 op bladzijde 97 (Let op: Alle woordsoorten benoemen)
Hoe? Zelfstandig
Tijd?  10 minuten, het is huiswerk voor 06/12
Vragen? Steek je hand op en ik kom bij je langs
Klaar? Lees verder uit je leesboek of maak ander huiswerk. 

Gebruik bladzijde 178-179 van je handboek voor de theorie. 
timer
10:00

Slide 20 - Tekstslide

Huiswerk
Voor volgende week vrijdag (06/12) moet opdracht 6 op bladzijde 96 en opdracht 9 op bladzijde 97 af zijn.

Schrijf dit op in je plenda!

Slide 21 - Tekstslide