In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
H7.1/H5.1 Een land in de delta
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
Je kan uitleggen waarom een rivier zich bij zee vertakt tot een delta.
Je kent de topografie van de wateren, dammen polders in Nederland (via je werkboek)
Je kan uitleggen waarom de eerste mensen in het riviergebied gingen wonen.
Je kan onderdelen van het rivierlandschap herkennen.
Je kan de kenmerken van oeverwallen, kommen en uiterwaarden herkennen.
Slide 2 - Tekstslide
Laag Nederland
Het deel van Nederland dat lager dan 1m onder het NAP.
NAP staat voor Normaal Amsterdams Peil.
Voor de afsluitdijk bestond was dit de gemiddelde hoogte van water bij Amsterdam tijdens vloed.
Laag Nederland is de afgelopen 12.000 jaar ontstaan.
Dit betekent dat dit land niet lang bestaat.
Alles wat boven de 1m NAP zit noemen we hoog Nederland
Slide 3 - Tekstslide
Tussen nu en de laatste 10.000 jaar ontstonden er duinen op de plek waar nu onze kust ligt.
Tussen deze duinen, stroomde zeewater en kreeg je relatief ondiep en rustig zeetje.
Zand en klei (heet ook wel slib) zonk naar de bodem door de jaren heen en zorgde voor een grond met zeeklei. Dit proces noem je sedimentatie.
Daarnaast monde er rivieren (riviermonding heet dat ) zoals de Maas en de Rijn uit in dit water e veranderde zelfs een deel van het zoute water achter de duin in zoet water.
Er gingen planten groeien op dat water en dit gebied veranderde in een moeras.
Doordat dode planten in dat moeras niet verrotte kreeg je......?
Veen. Iets waar Nederland vol mee lag.
Waarom is dat veen er niet meer?
In de 19e eeuw is het meeste veen afgegraven
Slide 4 - Tekstslide
Sedimentatie
Slide 5 - Tekstslide
Waarom konden er eerst geen planten groeien op de zee achter de duinen in het laagland?
Slide 6 - Open vraag
Wat was een delta ook alweer?
Slide 7 - Open vraag
Stromingen rivieren
Rivieren nemen zand en klei mee.
Naarmate de rivier langzamer stroomt laat een rivier steeds meer zand en klei achter.
Hierdoor kan de weg van een rivier dicht slibben en zal de rivier een nieuwe weg zoeken.
Dit kan kronkels in de rivier veroorzaken en zelfs ervoor zorgen dat de rivier vertakt.
Slide 8 - Tekstslide
Opdracht tijdens de uitleg
Je krijgt een blad.
Vul tijdens de uitleg de begrippen in op de juiste plek.
Slide 9 - Tekstslide
Stromingen rivieren
Vroege voor er dijken waren bij rivieren, overstroomde rivieren regelmatig.
Bij een overstroming bleef er veel zand en klei achter.
Dit zorgt voor sedimentatie en dus voor een ophoging.
Deze ophoging heet oeverwal .
Bij de kom komt bij een overstroming ook water, omdat hier het water langzaam stroomt, dalen daar alleen hele fijne kleideeltjes en hoogt de grond nauwelijks op.
Slide 10 - Tekstslide
Terp
In de vroege middeleeuwen, waren er mensen die bij de rivier gingen wonen in de oeverwal. Omdat dit hoger lag dan de kom had je hier minder last van de overstroming.
Het land rond de rivier was erg vruchtbaar, door de rivierklei en daarom gingen mensen daar wonen.
Om de kans op schade van overstromingen kleiner te maken gingen mensen op terpen wonen (zie plaatje)
Dit is een ophoging.
Dit deden veel Friezen ook tegen het zeewater.
Slide 11 - Tekstslide
Vanaf 1300 gingen mensen dijken bouwen
Winterdijk:
Een dijk op het hoogste deel van de oeverwaarde, tegen overstromingen in de winter bij hoog water.
Zomerdijk :
Een dijk die het hoge water in de zomer alleen tegenhoudt.
De uitwaarde het gebied tussen de zomer en winterdijk. In de zomer graast hier vee.
Slide 12 - Tekstslide
Dijken vroeger
Vroeger braken dijken nog wel eens door, omdat ze te laag of zwak waren.
Dan beef er vaak in inham in de rivier liggen waar de dijk gebroken was door de sterke stroming,
Om deze inham werd een nieuwe dijk gebouwd en dit zorgde ervoor dat je een kolk/wiel krijgt (zie plaatje).