6.4 - verwijzen naar persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden

6.4 Spelling - verwijzen naar persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

6.4 Spelling - verwijzen naar persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een verwijswoord?
A
Een woord dat naar een ander woord verwijst
B
Een woord dat niet in het woordenboek staat
C
Een woord dat twee betekenissen heeft

Slide 2 - Quizvraag

Waarom verwijs je naar zelfstandige naamwoorden?

Slide 3 - Woordweb

Verwijzen in een tekst
Herhalingen maken een tekst saai. Om te voorkomen dat je in een tekst steeds dezelfde zelfstandige naamwoorden schrijft, gebruik je verwijswoorden. Een verwijswoord wijst terug naar een woord (of een groepje woorden) dat eerder genoemd is. 

Slide 4 - Tekstslide

Welke verwijswoorden ken je al uit 6.3?
Schrijfwijze:
..., ..., ..., ...

Slide 5 - Open vraag

Aanwijzende, persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
.
Welk verwijswoord je gebruikt, hangt af van het woordgeslacht van het zelfstandig naamwoord waarnaar het verwijst: mannelijk (m), vrouwelijk (v) of onzijdig (o). Je hebt al geleerd dat je kunt verwijzen met deze, die, dit en dat. Je kunt ook verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden.

Slide 6 - Tekstslide

Zo verwijs je met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden

Slide 7 - Tekstslide

Welk woord is een verwijswoord in de zin 'Ik heb een boek gelezen, het was erg interessant.'?
A
Interessant
B
Gelezen
C
Boek
D
Het

Slide 8 - Quizvraag

Welk woord is een verwijswoord in de zin 'Mijn vader is jarig'?
A
Mijn
B
vader
C
is
D
jarig

Slide 9 - Quizvraag

Welk verwijswoord kan gebruikt worden om naar een meervoudig zelfstandig naamwoord te verwijzen?
A
Hij
B
Ze
C
Zij
D
Het

Slide 10 - Quizvraag

Maak een voorbeeldzin met het woord 'Belle en het Beest' en verwerk een verwijswoord in de zin.

Slide 11 - Woordweb

De taak
6.3: 
havo: 1, 2, 3 en 4
        vwo: 2, 3, 4, 5 en 6
6.4: 
1, 2, 3, 4 en 5

Slide 12 - Tekstslide