Herhaling Hoofdstuk 4

Herhaling Hoofdstuk 4
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhaling Hoofdstuk 4

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Wat het verschil is tussen werken in loondienst    en als zelfstandige.
  • Je kan voor- en nadelen benoemen bij het werken in loondienst of zelfstandig
  • Welke arbeidsvoorwaarden er zijn 
  • Wat vaste en flexibele arbeid is

Slide 2 - Tekstslide

loondienst versus eigen baas
werken in loondienst= Iemand werkt in loondienst als hij als werknemer door een werkgever tegen betaling van loon in dienst genomen is.
Werken als zelfstandige, eigenaar van eigen bedrijf-> eigen baas of zelfstandig ondernemer, ZMP-er. 
ZZP-er= zelfstandige zonder personeel



Slide 3 - Tekstslide

Voor- en nadelen 
Welke voor- en nadelen zijn er aan zelfstandig ondernemer ten opzichte van werken als werknemer in loondienst bij een werkgever? 
voordelen
nadelen
alle verdiensten zijn voor jou
je hebt geen vast inkomen
je kunt veel beslissingen nemen
je bent voor alles zelf verantwoordelijk
je bepaalt zelf je werktijden
je maakt vaak lange werkdagen
je moet zelf voorzieningen regelen voor het geval je ziek of arbeidsongeschikt word

Slide 4 - Tekstslide

Nettowinst

Slide 5 - Tekstslide

Afzet

Afzet = het aantal producten wat een bedrijf verkoopt.


Met de afzet kan ik de omzet berekenen



Slide 6 - Tekstslide

Omzet
De omzet van een bedrijf is het totaalbedrag dat het bedrijf ontvangt door de verkoop van producten. De omzet berekenen we door:
Omzet = verkoopprijs x afzet

Slide 7 - Tekstslide

Brutowinst
Brutowinst = Omzet - inkoopwaarde.

Omzet
Inkoopwaarde - =  Afzet X inkooprijs
Brutowinst

Slide 8 - Tekstslide

Brutowinst
Inkoopwaarde = € 175,-
Omzet = € 325,-
Wat is de brutowinst?

Omzet - inkoopwaarde = brutowinst
325 - 175 = 150
Brutowinst = € 150,-

Slide 9 - Tekstslide

Brutowinstmarge
Inkoopprijs + brutowinstmarge = verkoopprijs

Brutowinstmarge: het bedrag dat je optelt bij de inkoopprijs om de verkoopprijs te berekenen. 

Slide 10 - Tekstslide

Brutowinstmarge
Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstmarge


De brutowinst is uitgedrukt als percentage van de inkoopprijs
 (Een deel daarvan gaat op aan bedrijfskosten.)


Slide 11 - Tekstslide

Inkoopwaarde
Afzet x inkoopprijs = inkoopwaarde

Het totaalbedrag dat aan de inkoop van 
deze producten is uitgegeven.

Slide 12 - Tekstslide

Bedrijfskosten
Bedrijfskosten zijn kosten die de onderneming maakt en die aan klanten worden doorberekend in de verkoopprijs.

Noem eens voorbeelden van bedrijfskosten.....

Slide 13 - Tekstslide

Winst
Inkoopwaarde van de omzet
Voor de verkoop van producten of diensten, worden producten ingekocht, dit noem je de inkoopwaarde van de omzet.

Winst
Winst is wat er overblijft van de omzet, na aftrek van de inkoopwaarde en bedrijfskosten.

Slide 14 - Tekstslide

Berekening brutowinst en nettowinst voorbeeld

Voorbeeld berekening nettowinst:

Een handelaar verkoopt kinderstoelen voor € 670,-- excl. btw.

De inkoopprijs is per stuk € 350,--

De handelaar verkoopt 25 kinderstoelen.

De bedrijfskosten zijn € 3.000,--

Bereken de nettowinst

Omzet                     € 16.750,-- = 670 X 25

-inkoopwaarde   €  8.750,-- = 350 X 25

= brutowinst        €  8.000,-- = 16750- 8750

-bedrijfskosten   €  3.000,--

=nettowinst         €   5.000,-- = 8000- 3000

Slide 15 - Tekstslide

Oefen opdrachten
http://www.economiepagina.com/economie/oefenen/berekendeomzet.htm 
http://www.economiepagina.com/economie/oefenen/berekendebrutowinst.htm 
http://www.economiepagina.com/economie/oefenen/berekennettowinst.htm 

Slide 16 - Tekstslide

Hoe start je een eigen bedrijf?
1. Je informeert bij de gemeente of je een bedrijf mag starten op de
    gekozen plaats.
    - Voor sommige bedrijven heb je de juiste diploma's nodig.
2. Je schrijft je in bij de Kamer van Koophandel (KvK)
    - Je kiest een ondernemingsvorm (rechtsvorm).
    - Dit is bepalend voor wie eigenaar is
    - Wie er verantwoordelijk is voor de onderneming
    - Welke belastingen je moet betalen.
3. Je meld je aan bij de belastingdienst.

Slide 17 - Tekstslide

Onderdelen ondernemingsplan:

  • Ondernemer: Wie ben ik/ Welke vaardigheden/ Wat is het doel vd onderneming
  • Regels en vergunningen??
  • Financieel plan: Hoeveel geld heb ik nodig? Hoe 
      kom ik daar aan? Hoe haal ik winst? Kosten en 
      opbrengsten
  • Marketingplan: Hoe krijg ik zo veel mogelijk klanten?

Slide 18 - Tekstslide

Financieel plan

  • I investeringsbegroting

      wat heb je nodig?/ "boodschappenlijstje"

  • II resultatenbegroting

      wat ga je verdienen?

  • III financieringsplan

      waar betaal je alles van? (hoe "financieer" je alles?)

Slide 19 - Tekstslide

Ondernemingsplan (blz. 56)
Ondernemingsplan: hierin beschrijft een startend ondernemer in detail wat zijn/haar ideeën en plannen zijn. 
Het bestaat uit de verschillende hoofdstukken:
  • Over de ondernemer(s)
  • Marketingplan
  • Financieel plan

Slide 20 - Tekstslide

Marketingplan
In het marketingplan staat hoe een winkel/bedrijf zijn producten en diensten onder de aandacht wil brengen van potentiële klanten en hoe je als winkel/bedrijf op de markt inspeelt om je doel te bereiken.

Dat doel kan voor elke winkel/bedrijf anders zijn. 

De één wil zoveel mogelijk winst, de ander wil zo milieuvriendelijk mogelijk produceren etc.

Slide 21 - Tekstslide

Marketingmix
Binnen een marketingplan zijn de vier p's beschreven: Product, Prijs, Plaats en Promotie.
Hoe deze vier instrumenten worden ingezet en gecombineerd om de marketingstrategie vorm te geven, wordt de marketingmix genoemd. 

Slide 22 - Tekstslide

Marketingmix
Product: Gaat zowel om materiële als immateriële eigenschappen van het product. 
Prijs: Het vaststellen van een verkoopprijs.
Plaats: Waar kunnen klanten het product kopen. En via welke distributiekanalen het product op deze plaats terechtkomt. 
Promotie: Alle factoren die van invloed zijn op de communicatie en het bereiken van de doelgroep.

Slide 23 - Tekstslide

De Marketingmix

Bedrijven proberen hun product zoveel mogelijk te verkopen. Zij doen dit door de marketingmix toe te passen. 
De marketingmix bestaat uit de 4 P's.

Doel: doelgroep bepalen

Slide 24 - Tekstslide

4 P's (marketingmix)
  • Productbeleid
  • Prijsbeleid
  • Plaats- of distributiebeleid
  • Promotiebeleid
De 4 marketinginstrumenten horen goed op elkaar afgestemd te zijn en moeten goed aansluiten bij de doelgroep.
  • Doelgroep: een groep potentiele klanten waar een bedrijf zich op richt.


Slide 25 - Tekstslide

Productbeleid
Denk aan:
  • Productdifferentiatie: het onderscheiden van jouw product door het uiterlijk, de kwaliteit en de verpakking van de producten
  • Productinnovatie: het vernieuwen van je product in verband met bijvoorbeeld snelle veroudering van sommige goederen (zoals mobiele telefoons enz.)
  • Merknaam: A-merken, B-merken enz.
  • Service & garantie

Slide 26 - Tekstslide

Prijsbeleid gaat over hoe een bedrijf bepaalt hoeveel geld het vraagt voor de producten of diensten.

Het bedrijf maakt keuzes over:
  • de hoogte van de prijs
  • verschillende prijzen voor
     verschillende doelgroepen
  • verschillende prijzen op verschillende
     momenten (aanbiedingen).


Prijsbeleid

Slide 27 - Tekstslide

Plaats- of distributiebeleid


  • Waar en hoe kun je je producten het beste aanbieden. Houd rekening met bereikbaarheid, parkeermogelijkheden en bestemmingsplannen. 
  • E-commerce: het kopen en verkopen van producten via het internet.

Directe distributie: een fabrikant verkoopt het product zelf aan de consument (zonder tussenschakels)
Indirecte distributie: Een fabrikant verkoopt zijn product aan een winkelier en de winkelier verkoopt het door aan de consument (met tussenschakels)

Slide 28 - Tekstslide

Promotiebeleid


Het trekken van klanten, door informatie over je product of bedrijf te geven. Dit kan door middel van reclame te maken.

Denk aan:
Advertenties, commercials, sponsoring of verkoopacties

Wel moet je je houden aan de Nederlandse Reclame Code -> een veelheid van regels waar reclame aan moet voldoen.

Slide 29 - Tekstslide

SWOT-anlyse:

  • Strenghts- weaknesses- opportunities-threats =
  1.  Sterktes en zwaktes van eigen bedrijf (INTERN)
  2.  Kansen en bedreigingen in de markt (EXTERN)  

Bij 1 denk je aan: imago - financiele situatie - kwaliteit - vaardigheden personeel
Bij 2 denk je aan: concurrenten (in de buurt) - klanten/ afnemers - distributie - regels/ wetten

Slide 30 - Tekstslide

SWOT-analyse 

Slide 31 - Tekstslide

De SWOT Analyse

Slide 32 - Tekstslide

SWOT-analyse 
Wat zou de SWOT-analyse voor Nike kunnen zijn?

Slide 33 - Tekstslide

SWOT-analyse 
Wat zou de SWOT-analyse voor Nike kunnen zijn?

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide