In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Dienstag, den 28.09.2021
Slide 1 - Tekstslide
Zeit der Entscheidung Teil 1 + 2
Aufgabe 3, S.29
Aufgabe 4, S. 9
Aufgabe 3, S.29
Slide 2 - Tekstslide
Aufgabe 4
Wähle Benny oder Renke. Notiere auf Deutsch, wo Renke oder Benny mit 19 Jahren steht. Schreibe mindestens 150 Wörter!
Tausche eure Geschichten später aus :)
Slide 3 - Tekstslide
Hausaufgaben
machen: Aufgabe 7,8,9 (Lektion 4)
Slide 4 - Tekstslide
Donnerstag, den 30.09.2021
Slide 5 - Tekstslide
Hausaufgaben 7,8,9 kontrollieren
Hausaufgaben 7,8,9 kontrollieren
Slide 6 - Tekstslide
Grammatik E
In het Nederlands zijn er veel constructies met "liggen te", "lopen te", "staan te", "zitten te" + heel werkwoord.
Je kunt dit niet naar het Duits vertalen. In het Duits worden deze constructies vrijer vertaald. Je vertaalt niet het "lopen te" enz., maar gebruikt alleen het werkwoord.
Slide 7 - Tekstslide
A
Sie blieb ständig Fahrrad fahren.
B
Sie fuhr ständig Fahrrad
Slide 8 - Quizvraag
A
Er rief ihn
B
Er stand ihn zu rufen
Slide 9 - Quizvraag
Grammatik F
Nederlandse constructies met "blijven", "gaan" en "komen (te)" + werkwoord kunnen soms in het Duits letterlijk worden vertaald, maar meestal gebruik je een andere formulering.
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Grammatik G
Het persoonlijk voornaamwoord kan ik de 1e, 3e of 4e naamval staan.
Slide 13 - Tekstslide
Letzte Woche bin ich mit (haar) ins Kino gegangen.
Slide 14 - Open vraag
Grammatik H
Het vraagwoord wer verwijst naar personen. Het kan in 4 naamvallen staan en de vormen lijken op die van der.