Trede 8 herhaling

Trede 8 
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Trede 8 

Slide 1 - Tekstslide

Waar gaat de toets over? (oranje/rood)
  • Lezen: tekstdoelen
  • Woordenschat: samenstelling, voorvoegsel en achtervoegsel
  • Feiten en meningen
  • Spelling: werkwoorden in de verleden tijd. 
  • Spelling: het gebruiken van de juiste voorzetsels. (oranje)
  • Grammatica: taalkundig ontleden t/m voorzetsels. (rood)
Waar gaat de toets over? (wit)
  • Lezen: tekstdoelen
  • Woordenschat: samenstelling, voorvoegsel en achtervoegsel
  • Leenwoorden
  • Spelling: werkwoorden in de tegenwoordige tijd, verleden tijd en het voltooid deelwoord. 
  • Grammatica: taalkundig ontleden t/m voorzetsels. 

Slide 2 - Tekstslide

De vijf tekstdoelen
  1. informeren : je leest feiten en meningen
  2. overtuigen: je leest de mening van de schrijver
  3. activeren: je wordt geactiveerd om iets te doen
  4. amuseren: je wordt vermaakt
  5. instrueren: er wordt uitgelegd hoe je iets doet

Slide 3 - Tekstslide

Welke tekstdoelen ken je?

Slide 4 - Woordweb


A
Informeren
B
Overtuigen
C
Activeren
D
Amuseren

Slide 5 - Quizvraag


A
Informeren
B
Activeren
C
Instrueren
D
Amuseren

Slide 6 - Quizvraag


A
Informeren
B
Overtuigen
C
Instrueren
D
Amuseren

Slide 7 - Quizvraag

Woordenschat
Voorvoegsel: on- (niet) en her- (opnieuw)
Achtervoegsels: -loos (zonder) en -vol (met veel)
Samenstellingen: twee woorden die los van elkaar ook woorden zijn. 

Slide 8 - Tekstslide

Gisteren hebben wij in de winkel een bloempot gekocht.

Slide 9 - Open vraag

Mijn toetsenbord van de computer doet het niet meer.

Slide 10 - Open vraag

Ik wil het papier graag hergebruiken.

Slide 11 - Open vraag

Feiten en meningen 
Feit: kun je controleren
Mening: iets wat iemand vindt

Slide 12 - Tekstslide

Nederlands is een moeilijke taal
A
Feit
B
Mening

Slide 13 - Quizvraag

Groen is een lelijke kleur
A
Feit
B
Mening

Slide 14 - Quizvraag

Voorzetsels
Geven de plaats aan van waar of wanneer iets is. 

(kast-woordjes)

Slide 15 - Tekstslide

Ik wil graag taart ..... slagroom
A
voor
B
met
C
aan
D
in

Slide 16 - Quizvraag

Ik heb het cadeau ...... jou gekocht
A
voor
B
tegen
C
aan
D
in

Slide 17 - Quizvraag

We hebben het .... jou
A
aan
B
in
C
over
D
na

Slide 18 - Quizvraag

Werkwoord
Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Voorzetsel
geprobeerd
een
Pim
ben
onder
Tijdens
Rode
zonnebloem
rare
Erasmusbrug
De
moeilijke

Slide 19 - Sleepvraag

Oranje / rood 
Spelling van werkwoorden in de verleden tijd. 
  • Sterke werkwoorden: veranderen van klank (moet je leren).
  • Zwakke werkwoorden: er komt -te(n) of -de(n) achter.  Denk aan 't ex kofschip. 
Wit
Werkwoordspelling tt, vt en vd. 
  • tt: ik-vorm, ik-vorm + t, en hele werkwoord. 
  • vt: sterke werkwoorden en zwakke werkwoorden: -te(n) of -de(n)
  • vd: een -d of een -t aan het eind. 

Slide 20 - Tekstslide

Gisteren ... (hebben) ik gepraat met jou.

Slide 21 - Open vraag

Wij ..... (praten) erg lang vorige week.

Slide 22 - Open vraag

Ik .... (blazen) de thee.

Slide 23 - Open vraag

Piet ..... (proberen) te springen.

Slide 24 - Open vraag

Wat snap ik nog niet van trede 8?

Slide 25 - Open vraag

De toets
A
ben ik klaar voor
B
moet ik nog leren
C
Gaat heel lastig worden
D
moet wel lukken.

Slide 26 - Quizvraag