4.3 Beter en sneller 2

Welkom T2B!
Ga rustig zitten
Leg vast je boek en je rekenmachine op tafel
Leg je tas op de grond en doe je telefoon in je tas / broekzak
Maak vast de startopgave.

Opgave: Sophie verkoopt 1000 boeketten. De kosten zijn 12000 euro. Aan winst blijft er 8000 euro over. Wat kost een boeket?
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom T2B!
Ga rustig zitten
Leg vast je boek en je rekenmachine op tafel
Leg je tas op de grond en doe je telefoon in je tas / broekzak
Maak vast de startopgave.

Opgave: Sophie verkoopt 1000 boeketten. De kosten zijn 12000 euro. Aan winst blijft er 8000 euro over. Wat kost een boeket?

Slide 1 - Tekstslide

De totale kosten bij de verkoop van jassen zijn 30000 euro. Het verlies is 5000 euro. Wat waren de opbrengsten?
A
20000 euro
B
25000 euro
C
30000 euro
D
35000 euro

Slide 2 - Quizvraag

De kosten voor de productie van stoelen bedragen in totaal 56000 euro. Er worden 800 stoelen verkocht. Wat moet elke stoel minimaal kosten om geen verlies te maken?
A
70 euro
B
80 euro
C
700 euro
D
Geen idee meneer

Slide 3 - Quizvraag

De arbeidsproductiviteit
De arbeidsproductiviteit is de hoeveelheid producten die een werknemer kan maken in een bepaalde tijd.

De totale productie van een banketbakkerij bedraagt 60 taarten per dag. 4 bakkers werken die dag 8 uur, 2 bakkers werken 4 uur.
Wat is de arbeidsproductiviteit per uur?




Slide 4 - Tekstslide

Een fietsenmaker repareert per dag 12 fietsen. De tweede fietsenmaker werkt een halve dag (4 uur) en repareert er 8. Wat is de arbeidsproductiviteit per uur van beide fietsenmakers samen?
A
1,5 fiets per uur
B
1,67 fiets per uur
C
1,8 fiets per uur
D
2 fietsen per uur

Slide 5 - Quizvraag

Wanneer stijgt de arbeidsproductiviteit?
A
Als werknemers langer werken
B
Er worden werknemers ontslagen
C
Er komt een nieuwe machine die sneller levert
D
Er komt een nieuwe machine die hetzelfde levert

Slide 6 - Quizvraag

Aan de slag
Wat: opgave 41 t/m 46
Wie: alleen of samen
Hoe: uit je boek en in je schrift (of online)
Waarom: Zodat je snapt wanneer iemand productief is en wanneer niet 
Tot: 12:00
Klaar? Lees vast blz. 109 (over afschrijvingen)

Slide 7 - Tekstslide

Afschrijven
Alles wat je gebruikt, verslijt op een gegeven moment

Dat geldt bijvoorbeeld voor je laptop: je koopt hem misschien voor 800 euro, maar dat is ie nu niet meer waard.

Daarom schrijven we ons kapitaal af. Vooral bedrijven doen dit, zodat ze weten wat de waarde van hun machines/auto is

Slide 8 - Tekstslide

Afschrijven: rekenwerk
Om af te schrijven, gebruik je de volgende formule:

Afschrijving per jaar = aanschafprijs : aantal gebruiksjaren

Ik kocht drie jaar geleden voor 5000 euro een Twingo. De auto gaat naar verwachting 10 jaar mee en is dan niets meer waard. Per jaar schrijf ik dan 5000 / 10 = 500 euro af.

Slide 9 - Tekstslide

Fabio heeft een nieuwe pizzaoven gekocht. De oven kostte 2000 euro en moet 5 jaar meegaan. Wat is de afschrijving per jaar?
A
100 euro
B
200 euro
C
400 euro
D
500 euro

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de oven van Fabio na 2 jaar nog waard?
A
800 euro
B
1200 euro
C
1600 euro
D
2000 euro

Slide 11 - Quizvraag

Aan de slag
Wat: opgave 47 t/m 49
Wie: alleen of samen
Hoe: uit je boek en in je schrift (of online)
Waarom: Zodat je de afschrijving kunt berekenen
Tot: 12:19 uur 
Klaar? Mag je wat voor jezelf doen.

Slide 12 - Tekstslide