Stunde 1 - Einführung

Stunde 1 - Einführung
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Stunde 1 - Einführung

Slide 1 - Tekstslide

Programm:
- Voorstellen
- Uitleg Duits in de brugklas
- Warum Deutsch?
- Wat weten jullie al?
- Quiz
- Duitse woordjes

Slide 2 - Tekstslide

Voorstellen:

Slide 3 - Tekstslide

Uitleg Duits in de brugklas
  • Reader
  • Geen huiswerk
  • Geen toetsen

Slide 4 - Tekstslide

Warum Deutsch?
Bespreek met je buurman/ buurvrouw
Verzin 2 redenen

Slide 5 - Tekstslide

Welke woorden ken je al?

Slide 6 - Tekstslide

Wat weet je al over:
  • Duitsland?
  • Oostenrijk?
  • Zwitserland?

Slide 7 - Tekstslide

Quiz
Werk in groepjes van 4.
Gebruik 1 boekje om de antwoorden in te schrijven.
Een ander groepje kijkt de antwoorden na.

Slide 8 - Tekstslide

Vraag 1: Wat is de hoofdstad van Duitsland?
A: Hamburg


B: Emmerich


C: Berlijn

Slide 9 - Tekstslide

Vraag 2: Hoe heet de snelweg in Duitsland?
A: Autobahn


B: Schnellweg


C: Fahrbahn

Slide 10 - Tekstslide

Vraag 3: Hoe heet dit Duitse broodje in de vorm van een krakeling?
A: Croissant


B: Pretzel


C: Herzmuschel

Slide 11 - Tekstslide

Vraag 4: Met welke munt betaal je in Duitsland?
A: De Duitse Mark


B: De euro


C: De gulden

Slide 12 - Tekstslide

Vraag 5: Hoe heet de regeringsleider van Duitsland?
A: Olaf Scholz


B: Frank-Walter Steinmeier


C: Angela Merkel

Slide 13 - Tekstslide

Vraag 6: Duitsland is niet ingedeeld in provincies, maar in deelstaten. Hoeveel deelstaten heeft Duitsland?
A: 11


B: 16


C: 20

Slide 14 - Tekstslide

Vraag 7: Welke landen staan in de top3 van belangrijkste exporteurs aan Duitsland?
A: China, Italië en de Verenigde Staten


B: Rusland, China en Engeland


C: Nederland, China en Frankrijk

Slide 15 - Tekstslide

Vraag 8: Hoe noemen we het hoofd van de regering in Duitsland?
A: Bondspresident


B: Bondskanselier


C: Bondsraad

Slide 16 - Tekstslide

Vraag 9: Wat is het hoogste cijfer dat je in Duitsland kunt halen?
A: 6


B: 1


C: 10

Slide 17 - Tekstslide

Vraag 10: Welk sportmerk is niet Duits?
A: Puma


B: Nike


C: Adidas

Slide 18 - Tekstslide

Vraag 11: Wat is de bijnaam van het Duitse voetbalelftal?
A: Die Bundeself


B: Die deutschen Adler


C: Die Mannschaft

Slide 19 - Tekstslide

Vraag 12: Welke volgorde (van boven naar beneden) hebben de kleuren van de Duitse vlag?
A: zwart-rood-goud


B: rood-goud-zwart


C: goud-rood-zwart

Slide 20 - Tekstslide

Vraag 13: Hoeveel inwoners heeft Duitsland?
A: 61 miljoen


B: 71 miljoen


C: 81 miljoen

Slide 21 - Tekstslide

Vraag 14: Welk automerk is niet Duits?
A: Audi


B: Fiat


C: Porsche

Slide 22 - Tekstslide

Vraag 15: In Oostenrijk begint de leerplicht met ...
A: vier jaar


B: vijf jaar


C: zes jaar

Slide 23 - Tekstslide

Vraag 16: Een "Knödel" is Oostenrijks voor een:
A: Deegballetje


B: Driekwartbroek


C: klein ondeugend jongetje 

Slide 24 - Tekstslide

Vraag 17: De hoofdstad van Oostenrijk is?
A: Innsbruck


B: Linz


C: Wien

Slide 25 - Tekstslide

Vraag 18: Wat is een "Semmel" in Oostenrijk?
A: Een berghut


B: Een broodje


C: Een verzamelaar

Slide 26 - Tekstslide

Vraag 19: Een Oostenrijkse groet is:
A: Adee


B: Sälü


C: Servus

Slide 27 - Tekstslide

Vraag 20: Waar bevindt zich de Zwitserse regering?
A: Davos


B: Bern


C: Zürich

Slide 28 - Tekstslide

Vraag 21: Welke stad in Zwitserland heeft de meeste inwoners?
A: Lausanne


B: Zürich


C: Genf

Slide 29 - Tekstslide

Vraag 22: Welk levensmiddel wordt vaak met Zwitserland geassocieerd?
A: Kaas


B: Aardappelen


C: Pizza

Slide 30 - Tekstslide

Vraag 23: Wat is de oppervlakte van Zwitserland?
A: 41.000 km2


B: 2.500 km2


C: 55.000 km2

Slide 31 - Tekstslide

Vraag 24: Hoeveel inwoners heeft Zwitserland ongeveer?
A: 7.000.000


B: 3.000.000


C: 12.000.000

Slide 32 - Tekstslide

Einde!

Wissel je boekje met een ander groepje (ieder boekje schuift 1 groepje op)

Pak een andere kleur pen, dan gaan we nakijken!

Slide 33 - Tekstslide

Antwoorden:
1: C
2: A
3: B
4: B
5: A 
6: B
7: C
8: B
9: B
10: B
Antwoorden:
11: C        
12: A                  
13: C   
14: B  
15: C           
16: A           
17: C           
18: B           
19: C          
20: B         
21: B
22: A
23: A
24: A

Slide 34 - Tekstslide

Duitse woordjes
Aufgabe 1.4 Seite 10

Slide 35 - Tekstslide