Unit 5 klas 2 HAVO

1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Link

Slide 5 - Tekstslide

Let op! 

Bij deze werkwoorden moet je een bijvoeglijk naamwoord gebruiken, ook al gaat het erom hoe iets gebeurt: taste, smell, look, sound en feel.

Bij to be (am - is -are -was- were ) gebruik  je een bijvoeglijk naamwoord

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Link

Slide 8 - Link

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Link

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Signaalwoorden present perfect:

for                                           lately
yet                                          recently
never                                     how long
ever
just
already
since
so far 
up till now



Slide 21 - Tekstslide

Signaalwoorden past simple:
yesterday
last week, last year  
ago
in 1500
when



 



Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Gerund        
ing-vorm als zelfstandig naamwoord 

It is easier to read French than to speak it.
Reading French is easier than speaking it.
 
Smoking is bad for you. Smoking is z.n.w. 
Roken is ongezond.
      It’s bad for you to smoke.
Bungy-jumping is dangerous. Het bungy-jumpen is gevaarlijk.
      It’s dangerous to bungy-jump.

Je gebruikt de ing-vorm
- als onderwerp van de zin Drinking is forbidden at school.
      Skiing is fun.
      Choosing a colour is not easy.






Slide 29 - Tekstslide

Je gebruikt de ing-vorm

- als onderwerp van de zin
      Drinking is forbidden at school.
      Skiing is fun.
      Choosing a colour is not easy.






Slide 30 - Tekstslide

- na werkwoorden die zeggen  hoe je iets vindt:

  like, love, dislike, can’t stand 
  mind, feel like, fancy, enjoy, 
  prefer, hate .
  
   I enjoy dancing.
   She hates walking in  the rain. 
   The girls love using the smartphone.

Slide 31 - Tekstslide

- na voorzetsels

 
 She ’s fond of cycling.
  I look forward to receiving your letter


Slide 32 - Tekstslide

- na werkwoorden die ‘begin’, 
  ‘einde’ of ‘doorgaan’ aangeven: 

  start, begin, give up, go on,
  carry on, continue, stop.


They stopped talking.
He started swimming when he was four.


Slide 33 - Tekstslide