V2 Yu2 Présent + Passé Composé être/avoir/-er/faire/aller

Alle werkwoorden
avoir / être / aller / faire / -er / partir / sortir

présent en passé composé
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Alle werkwoorden
avoir / être / aller / faire / -er / partir / sortir

présent en passé composé

Slide 1 - Tekstslide

Présent

Slide 2 - Tekstslide

avoir (hebben)
Avoir: il,elle,on
Avoir: nous
Avoir: vous
Avoir: ils,elles
Avoir: tu
Avoir: j'
avons
ont
ai
avez
as
a

Slide 3 - Sleepvraag

je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp
être (zijn)
suis
es
est
sommes
êtes
sont

Slide 4 - Sleepvraag

parler (praten) - werkwoord op -er
Parle 
Parles
Parle
Parlons 
Parlez
Parlent 
Je 
Tu 
Elle/il/ on 
Nous 
Vous
Ils / elles

Slide 5 - Sleepvraag

Sleep de juiste vorm van aller naar het bijbehorende persoonlijk voornaamwoord
aller (gaan)
il/elle
nous
vous
ils/elles
tu
je
allons
vont
vais
allez
vas
va

Slide 6 - Sleepvraag

faire (doen/maken)
Je
Tu
Elle
Nous
Vous
Ils
faisons
fait
font
fais
faites
fais

Slide 7 - Sleepvraag

Passé composé

Slide 8 - Tekstslide

regarder (kijken)

Nous ... (wij hebben gekeken)

Slide 9 - Open vraag

avoir (hebben)

Vous ... (jullie hebben gehad)

Slide 10 - Open vraag

être (zijn)

J' ... (ik ben geweest)

Slide 11 - Open vraag

faire (doen/maken)

Tu ... (jij hebt gedaan/gemaakt)

Slide 12 - Open vraag

werken = travailler
Vertaal: zij hebben gewerkt

Slide 13 - Open vraag

hebben = avoir
Vertaal: jij hebt gehad

Slide 14 - Open vraag

Welke vormen zijn juist voor 'sortir' ?
A
nous sort
B
il sortent
C
ils sortent
D
elle est sortie

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de voltooide tijd van 'sortir'?
A
elle sort
B
il est sorti
C
elle sortie
D
il sorti

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de vrouwelijke enkelvoud vorm van 'partir'?
A
partir
B
partie
C
partiee
D
parties

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de meervoudsvorm van 'sortir'?
A
sorteer
B
sortis
C
sorties
D
sorti

Slide 18 - Quizvraag

Wat betekent 'sortie' in het Nederlands?
A
uitgaan
B
uitgegaan
C
uitgang
D
uit

Slide 19 - Quizvraag

Welke vorm is correct voor 'partir' in meervoud?
A
partiers
B
partis
C
partir
D
parties

Slide 20 - Quizvraag

Welke hulpwerkwoord wordt gebruikt bij 'aller'?
A
être
B
devenir
C
faire
D
avoir

Slide 21 - Quizvraag

Hoe vervoeg je 'aller' voor een vrouwelijke spreker?
A
allé
B
allait
C
allée
D
aller

Slide 22 - Quizvraag

Is 'ils sont allés' correct?
A
nee
B
hangt af
C
soms
D
ja

Slide 23 - Quizvraag