2 havo, week 11

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

LessonUp
  • use your own name
  •  always enter an answer
  • you can always ask questions 
        during the lesson

Slide 2 - Tekstslide

Today's planning:
  • prior knowledge check
  • grammar repetition
  • irregular verbs
  • quiz
  • time left?                     unit 4 or irregular verbs

Slide 3 - Tekstslide

Wanneer gebruik je MANY?
A
bij telbare woorden
B
bij ontelbare woorden

Slide 4 - Quizvraag

He gave me a lot of inspiration.

many inspiration / much inspiration ?
A
many inspiration
B
much inspiration

Slide 5 - Quizvraag

MUCH/MANY vertalen beide naar:
A
weinig
B
veel
C
ontelbaar veel
D
super

Slide 6 - Quizvraag

LITTLE/FEW vertalen beide naar:
A
super veel
B
veel
C
niks
D
weinig

Slide 7 - Quizvraag

Wanneer gebruik je FEW?
A
bij telbare woorden
B
bij ontelbare woorden

Slide 8 - Quizvraag

When I went to the festival, there were not many toilets.

few toilets / little toilets ?
A
few toilets
B
little toilets

Slide 9 - Quizvraag

A LITTLE betekent:
A
een beetje
B
een paar

Slide 10 - Quizvraag

Revision of the grammar

Slide 11 - Tekstslide

much (=veel)

  • telbare woorden


  • many tables, many chairs, many children, many cars, many ideas, etc
many (=veel)

  • ontelbare woorden (kijk hierbij naar het begrip)

  • much money, much air, much water, much inspiration, etc

Slide 12 - Tekstslide

few (=weinig)

  • telbare woorden


  • few children, few cars, few toilets, few ideas, few chars, etc
little (=weinig)

  • ontelbare woorden (kijk hierbij naar het begrip)

  • little money, little inspiration, little water, little air, etc

Slide 13 - Tekstslide

a little

  • = een beetje


I have a little money left.
a few

  • = een paar


He has a few tables reserved for tonight.

Slide 14 - Tekstslide

Verschil tussen LITTLE en A LITTLE
Verschil tussen FEW en A FEW
little (= weinig)
- I have little money left.
Ik heb weinig geld over.
a little (= een beetje)
- I have a little money left.
Ik heb een beetje geld over.
few (=weinig)
- I have few friends.
Ik heb weinig vrienden.
a few (= een paar)
- I have a few friends.
Ik heb een paar vrienden.

Slide 15 - Tekstslide

The irregular verbs

Slide 16 - Tekstslide

Practice makes perfect

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

The tutor has ... power.
A
few
B
little

Slide 19 - Quizvraag

They got ... complaints.
A
few
B
little

Slide 20 - Quizvraag

How ... players are in a volleybal team?
A
much
B
many

Slide 21 - Quizvraag

How ... time is left?
A
much
B
many

Slide 22 - Quizvraag

iets doen aan

(to) deal with / _______ / dealt with
A
dealed with
B
deald with
C
dealt with
D
dealded with

Slide 23 - Quizvraag

kiezen

(to) choose / chose / ______
A
choosed
B
chosen
C
choosen
D
chose

Slide 24 - Quizvraag

sturen

(to) send / ______ / sent
A
sent
B
send
C
sind
D
sended

Slide 25 - Quizvraag

zwemmen

(to) swim / swam / ______
A
swam
B
swum
C
swimmed
D
swimt

Slide 26 - Quizvraag

Time left?
  • continue working on unit 4
  • study the irregular verbs 

Slide 27 - Tekstslide

''Ik herken het verschil in gebruik tussen MUCH en MANY en kan dit zelf ook toepassen.''

Slide 28 - Poll

''Ik herken het verschil tussen (A) FEW en (A) LITTLE en kan dit juist toepassen.

Slide 29 - Poll

''Ik vond deze les leuk en leerzaam.''

Slide 30 - Poll

Slide 31 - Tekstslide