14.5 Hormonen

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Regelkringen vind je zowel in het hormoonstelsel als in het zenuwstelsel.
Wat betekent het als er een - staat bij een pijl in een hormoon-regelkring?
A
Dan wordt er minder hormoon afgegeven door het orgaan waarvandaan de pijl wijst.
B
Dan wordt het orgaan waar de pijl naartoe wijst geremd in zijn werking.

Slide 10 - Quizvraag

Hormoonklier
Schildklier
Bijnieren
Eilandjes van Langerhans
Eierstokken
Maakt het hormoon...
Hypofyse
Schildklierhormoon
Groeihormoon
Adrenaline
Insuline
Oestrogenen

Slide 11 - Sleepvraag

Waarom hebben hormoonklieren geen afvoerbuizen?
A
Hormonen worden rechtstreeks aan de cellen af gegeven
B
Hormonen worden aan het bloed af gegeven
C
Hormonen worden via zenuwbanen geleid
D
Ze hebben wel afvoerbuizen

Slide 12 - Quizvraag

Welk hormoon zorgt ervoor dat de geboorte op gang komt (weeën)? En is hier sprake van positieve of negatieve terugkoppeling?
A
Oxytocine, positieve
B
Prolactine, positieve
C
FSH, negatieve
D
Oestrogeen, negatieve

Slide 13 - Quizvraag

Het antidiuretisch hormoon (ADH) uit de hypofyse stimuleert de terugresorptie van water uit de nierkanaaltjes en verzamelbuisjes. Wat is de invloed daarvan op
de osmotische waarde van urine?
A
daalt
B
stijgt
C
blijft even hoog
D
kun je niet weten

Slide 14 - Quizvraag

In de afbeelding zie je hoe het glucosegehalte wordt bepaald door de hormonen insuline en glucagon. In welk orgaan vindt het productieproces plaats van deze hormonen?
A
hypofyse
B
schildklier
C
bijnieren
D
eilandjes van Langerhans

Slide 15 - Quizvraag

Je hebt je verslapen. Zonder ontbijt race je naar school. Welk hormoon neemt toe in je bloed?
A
insuline
B
glucagon
C
glycogeen
D
glucose

Slide 16 - Quizvraag

Van welke hormonen liggen
de receptoren in het cytoplasma?
Tip: welke hormonen kunnen dus
het celmembraan passeren?
A
insuline en oxytocine
B
ADH en EPO
C
cortisol en testosteron

Slide 17 - Quizvraag

Welk hormoon wordt door een follikel geproduceerd?
A
FSH
B
LH
C
Oestrogeen
D
Progesteron

Slide 18 - Quizvraag

De anticonceptiepleister of de ‘plakpil’ is een voorbehoedmiddel. In de pleister bevinden zich bepaalde hormonen die via de huid in het bloed worden opgenomen. Deze hormonen beïnvloeden de werking van de eierstokken.
De hormonen in de anticonceptiepleister beïnvloeden de werking van de eierstokken.
Welke andere hormonen beïnvloeden vooral de werking van de eierstokken?
A
hormonen uit de bijnier
B
hormonen uit de hypofyse
C
hormonen uit de schildklier
D
hormonen uit de alvleesklier

Slide 19 - Quizvraag

Zet de hormonen op de juiste plek.
FSH and LH
testosteron
groeihormoon
oxytocine
oestrogenen
thyroxine
antidiuretisch hormoon
TSH

Slide 20 - Sleepvraag

Hoe kan een hormoon een effect veroorzaken bij de juiste type cellen?
A
Het hormoon gaat meteen naar de juiste cellen toe via het bloed
B
Alle cellen in het lichaam hebben een passende receptor waarop het hormoon past. Alleen het juiste type cellen reageren.
C
Het hormoon past alleen op 1 receptor van het membraan van de cel
D
Het hormoon herkent de cel en passeert dan het membraan

Slide 21 - Quizvraag

afronding hoofdstuk 13 en 14
Formatieve Toets H14 nu of morgen?
Practicum oog inleveren foto's met onderdelen benoemen (vandaag!)
Practicum puzzels inleveren (vandaag!)
Toetsstof Havo4: 4.3 en H5 en H6 (morgen bespreken dus voorbereiden)

Toets: 4.3, H5 en 6. H13 en 14. 
Donderdag 31/3: vragenuurtje 8.40 uur, toets 10.15 uur 362/363.
                                                                                                                                             Succes!

Slide 22 - Tekstslide