Apprendre 1 en 2
1 / 16
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wat betekent voyager?
A
Aankomen
B
Trein
C
De auto
D
Reizen
Slide 2 - Quizvraag
Wat betekent la voiture?
A
De auto
B
De boot
C
De plattegrond
D
De fiets
Slide 3 - Quizvraag
Wat betekent l'autoroute?
A
Zwitserland
B
De autoweg
C
De VS
D
Het weerbericht
Slide 4 - Quizvraag
Wat betekent partir?
A
Reizen
B
De temperatuur
C
Aankomen
D
Vertrekken
Slide 5 - Quizvraag
Hoe schijf jij de boot in het Frans ?
Slide 6 - Open vraag
Hoe schijf jij de Duitsland in het Frans ?
Slide 7 - Open vraag
Hoe schijf jij de file in het Frans ?
Slide 8 - Open vraag
Hoe schijf jij rijden in het Frans ?
Slide 9 - Open vraag
Hoe schijf jij de weg in het Frans ?
Slide 10 - Open vraag
Wat betekent la sortie ?
A
De afrit
B
Parkeren
C
De kamp
D
Het begin
Slide 11 - Quizvraag
Wat betekent quitter?
A
Misselijk zijn
B
Rijden
C
Verlaten
D
De grens
Slide 12 - Quizvraag
Hoe zeg je de grens in het Frans ?
A
Le péage
B
La frontière
C
La sortie
D
La déviation
Slide 13 - Quizvraag
Hoe zeg je de omleiding in het Frans ?
A
Le bouchon
B
La route
C
Le départ
D
La déviation
Slide 14 - Quizvraag
Hoe zeg je het verkeersbord in het Frans ?
A
Quitter
B
Le retour
C
Le panneau
D
Le désastre
Slide 15 - Quizvraag
Welke woord past bij deze afbeelding ?
A
Avoir mal au coeur
B
Les travaux
C
Prendre un ticket
D
La station service
