In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
What are we going to do today?
- Who is here?
- What did we do in the previous lesson?
- Recap!
- Grammar 6
- End of lesson
Slide 2 - Tekstslide
What was your homework?
Let's check all the homework you had to do when you're in class!
Slide 3 - Tekstslide
Wat hebben we de vorige les gedaan?
Slide 4 - Woordweb
Well done! We hebben vragen en ontkenningen leren maken. Hier gaan we nog kort over praten..
Slide 5 - Tekstslide
Make a question: I was dancing in the rain
Slide 6 - Open vraag
Make a question: I walk to school
Slide 7 - Open vraag
Make a question: I should dance more often
Slide 8 - Open vraag
Questions
Wel een hulpwerkwoord
Geen hulpwerkwoord
Draai dit om met het onderwerp
Zet 'do' of 'does' aan het begin van de zin
Slide 9 - Tekstslide
Met een ontkenning geef je dus aan dat iets...
A
wel zo is
B
niet zo is
C
misschien zo is
D
zo kan zijn
Slide 10 - Quizvraag
'I eat apples.' The correct negation is:
A
I don't eat apples.
B
I don't ate an apple.
C
I aten't an apple
D
I ate apples
Slide 11 - Quizvraag
'He loves ice cream.' The correct negation is:
A
He don't loves ice cream.
B
He don't love ice cream.
C
He doesn't loves ice cream.
D
He doesn't love ice cream.
Slide 12 - Quizvraag
Fill in: This girl ........ (not hate) studying
Slide 13 - Open vraag
Make a negation: I should eat more often
Slide 14 - Open vraag
Negations
Wel een hulpwerkwoord
Geen hulpwerkwoord
'Not' erachter
Don't of doesn't voor het werkwoord
Slide 15 - Tekstslide
Questions?
Slide 16 - Woordweb
Grammar 6
Go to page 116 in your book. We are going to talk about word order!
Slide 17 - Tekstslide
Word order
In een Engelse zin staan woorden in een bepaalde volgorde. De zin heeft een soort structuur.
Om deze structuur te bepalen, gebruik je de volgende zin:
Wie doet wat waar wanneer?
Slide 18 - Tekstslide
Welke zin gebruik je om de woordvolgorde te bepalen?
Slide 19 - Open vraag
Welke zin gebruik je om de woordvolgorde te bepalen?
Slide 20 - Open vraag
Wie doet wat waar wanneer?
Wie = het onderwerp
Doet = het werkwoord
Wat = lijdend voorwerp (wie/wat + ww + onderwerp?)
Waar = plaats
Wanneer = tijd
Sarah likesto play guitar in her room every day
Slide 21 - Tekstslide
Grammar 6
Er hoeven niet altijd alle elementen uit de zin 'Wie doet wat waar wanneer?' in de zin te staan. Soms staat er geen plaats of tijd in de zin. Dit is dan prima.
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
are - my boots - new
Slide 24 - Open vraag
a lot of - students - at my school - there - are
Slide 25 - Open vraag
PE - I - like - having - in the afternoon
Slide 26 - Open vraag
the teacher - about word order - taught - the students