Werkwoordspelling les 4: persoonsvorm VT

WERKWOORDSPELLING
                                 
                                Nederlands H3
                                         P1 - 24/25                                             


1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

WERKWOORDSPELLING
                                 
                                Nederlands H3
                                         P1 - 24/25                                             


Slide 1 - Tekstslide

Terugblik vorige les

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoel

Aan het eind van deze les...

... weet je hoe je de persoonsvorm in de verleden tijd vervoegt in een samengestelde zin.


Slide 3 - Tekstslide

Persoonsvorm VT: Ik vorm + te(n) & Ik-vorm + de(n)
Bij veel werkwoorden hoor je of je de ik-vorm + te(n) of de ik-vorm + de(n) schrijft.

1. Pak de ik-vorm.

2. Luister wat je achter de ik-vorm hoort. 

- Hoor je -te(n)?            Dan schrijf je -te(n).  
- Hoor je -de(n)?           Dan schrijf je -de(n). 
1. ik vrees
2. ik vreesde



1. ik draai
2. zij draaide



1. ik fiets
2. ik fietste



1. ik praat
2. ik praatte



1. ik stoot
2. ik stootte



1. ik brand
2. ik brandde



Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvorm VT: Ik vorm + te(n) & Ik-vorm + de(n)
Hoor je niet of je de ik-vorm + te(n) of de ik-vorm + de(n) schrijft?
   
1. Pak de ik-vorm.
2. Luister wat je achter de ik-vorm hoort. 
3. Gebruik het ezelsbruggetje 't ex-kofschip.

Staat de laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?       
           Dan schrijf je -te(n)
Staat de laatste letter van de stam niet in 't ex-kofschip? 
           Dan schrijf je -de(n)
1. ik fax
2. fax...?
3. faxen > x wel in kofschip > faxte(n)
 


1. ik reis
2. reis...?
3. reizen > z niet in kofschip > reisde(n)
 


1. ik tob
2. tob...?
3. tobben > b niet in kofschip > tobde(n)
 


1. ik schaaf
2. schaaf...?
3. schaven > v niet in kofschip > schaafde(n)
 


Slide 5 - Tekstslide

PV VT: Werkwoorden die van klank veranderen
Er zijn werkwoorden die van klank veranderen in de verleden tijd. 
Hier zijn geen regels voor. Deze moet je 'gewoon' kennen!

Veel lezen en het journaal kijken helpen hierbij.




bijten
beet - beten

 


denken
dacht - dachten


vinden
vond - vonden
 


breken
brak - braken

 


Slide 6 - Tekstslide

Persoonsvorm VT: Werkwoorden uit het Engels
Net als in de tegenwoordige tijd geldt:
Werkwoorden die oorspronkelijk uit het Engels komen, vervoegen we op dezelfde manier als andere Nederlands werkwoorden. 

Bij het vervoegen in de verleden tijd, ga je uit van de (aangepaste) ik-vorm.



racen
tt: ik race             -e erbij ivm uitspraak
vt: ik racete         ik-vorm + te
paintballen
tt: ik paintball      -l laten staan ivm uitspraak
vt: paintballde      ik-vorm + de
strollen
tt: ik scroll          -l laten staan ivm uitspraak
vt: ik scrollde     ik-vorm + de
deleten
tt: ik delete        -e erbij ivm uitspraak
vt: ik deletete    ik-vorm + te

Slide 7 - Tekstslide

Aan de slag!

Ga zelfstandig aan de slag met de rest van de les. 
Lees goed wat je moet doen.

Log in bij LU: werkwoordspelling les 4 en ga naar slide 9.

Slide 8 - Tekstslide

Oefenen met Engelse werkwoorden PVTT en PVVT
Ga naar: www.jufmelis.nl - werkwoordspelling - werkwoorden uit het Engels


Maak de opdrachten op jufmelis.nl 

Slide 9 - Tekstslide

Weet je nog? Enkelvoudige of samengestelde zin?

Als je nu niet doorloopt, krijg je een knal.
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 10 - Quizvraag

Weet je nog? Enkelvoudige of samengestelde zin?

Ik zou wel willen komen, echter heb ik geen tijd.
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 11 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd:

Hij (timen)
A
hij timede
B
hij timde
C
hij timmde
D
hij timdde

Slide 12 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd:

Hij (barbecueën)
A
barbecude
B
barbecuede
C
barbecuedde
D
barbecudde

Slide 13 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd:

Hij (lunchen)
A
hij lunchte
B
hij lunchde
C
hij lunchtte
D
hij lunchdde

Slide 14 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd

Hij (deleten)
A
deletete
B
delet
C
delette
D
deletette

Slide 15 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd:

Hij (racen)
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete

Slide 16 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm tegenwoordige tijd:

Mijn vader (downloaden)
A
download
B
downloat
C
downloadt
D
downloadde

Slide 17 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm tegenwoordige tijd:

Jason (barbecueën)
A
barbecued
B
barbecuedt
C
barbecuet
D
barbecuette

Slide 18 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm tegenwoordige tijd:

Mijn vriendje (skaten)
A
skatet
B
skate
C
skated

Slide 19 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm tegenwoordige tijd:

Romy en Marie (racen)
A
racen
B
racetten
C
raceden

Slide 20 - Quizvraag

Herhaling persoonsvorm VT
Op de volgende slides volgt een aantal herhalingsopdrachten over de persoonsvorm in de verleden tijd.

De opdracht:
Zet de werkwoorden die achter de zin tussen haakjes staan in de goede vorm in de zin.
Schrijf ook het onderwerp op dat hoort bij die persoonsvorm!

Voorbeeld: 
_______ je dat een goed voorstel? (vinden)
Antwoord: vond je

Slide 21 - Tekstslide

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

Peter vroeg of ik hem wilde helpen, maar ik __________ er niet over. (peinzen)

Slide 22 - Open vraag

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

__________ Frank en Freya bij dezelfde halte __________? (uitstappen)

Slide 23 - Open vraag

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

De stiekeme snoepers dachten zeker dat wij niets __________!(vermoeden)

Slide 24 - Open vraag

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

Het peloton reed wel door, maar de koploper __________ zijn voorsprong alsnog. (vergroten)

Slide 25 - Open vraag

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

5. Je moet wel op mijn feestje komen, want je __________ mij dat! (beloven)

Slide 26 - Open vraag

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

Toen je nog niet kon mailen, __________ bedrijven elkaar hun facturen. (faxen)

Slide 27 - Open vraag

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

De hele klas __________ samen de vloer na afloop van de kerstmarkt. (schrobben)

Slide 28 - Open vraag

Slide 29 - Tekstslide

Klaar? Schrijf een tekst
Schrijf een tekst in je (digitale) schrift over een onderwerp naar keuze. Verwerk hierin: 

  • minimaal 2 samengestelde zinnen (onderstreep de samengestelde   zinnen)
  • minimaal 4 x PV TT (maak de PVTT blauw)
  • minimaal 2 x PV VT (maak de PVVT rood)



Slide 30 - Tekstslide

Voorbeeld
Afgelopen zomervakantie ben ik met mijn gezin naar Zuid-Frankrijk geweest. Net als andere jaren gingen mijn zusje en haar gezin ook mee. We hebben vooral veel gezwommen, maar we hebben ook af en toe wat ondernomen. Zo zijn we naar een klimbos geweest en hebben we een markt bezocht. Ook zijn we naar een waterpark geweest. Het was net als ieder jaar een fijne vakantie. 
PV TT
PV VT
Samengestelde zinnen
????????

Slide 31 - Tekstslide

Opdracht: Spiekbrief
Wat zou er op jouw spiekbriefje staan als je een toets over de persoonsvorm tt, de persoonsvorm vt en de  samengestelde zin zou moeten maken?

Maak dit spiekbriefje.

Slide 32 - Tekstslide

Voorbeeld: Spiekbrief

SG ZN > 2 x PV, 2 x OND + voegwoord + ,
PVTT > ik-vorm of ik-vorm+t > lopen
PVVT > langer maken of kofschip 

Probeer deze spriekbrief te ontcijferen.

Slide 33 - Tekstslide

Leg uit: dubbel -t of één -t?

Waarom schrijf je: 
stootte, praatte, haatte met dubbel t 
en 
pakte, bofte, miste, stapte, faxte met één t?

Slide 34 - Tekstslide

Antwoord: dubbel -t of één -t?
Waarom schrijf je: stootte, praatte, haatte met dubbel t 
en 
pakte, bofte, miste, stapte, faxte met één t?
Ik-vorm eindigt op -t
Ik-vorm eindigt op andere letter
stoot + te
praat + te
haat + te
pak + te
bof + te
mis + te
stap + te
fax + te

Slide 35 - Tekstslide

Leg uit: dubbel -d of één -d?

Waarom schrijf je: 
brandde, strandde, landde, laadde met dubbel d 
en 
legde, maaide, haalde, straalde, yogade met één d?

Slide 36 - Tekstslide

Antwoord: dubbel -d of één -d?
Waarom schrijf je brandde, strandde, landde, laadde met dubbel d 
en 
legde, maaide, haalde, straalde, yogade met één d?
Ik-vorm eindigt op -d
Ik-vorm eindigt op andere letter
brand + de
strand + de
land + de
laad + de
leg + de
maai + de
haal + de
straal + de
yoga + de

Slide 37 - Tekstslide

Opdracht: Fouten maken mag absoluut (niet)!
Onderstaande opdracht maak je in word. Je gebruikt voor deze opdracht de tekstsoorten op slide 39.

  • Maak een volgorde (1 t/m 9) van ‘fouten maken mag absoluut niet’ naar   ‘fouten maken mag’
  • Op 1 staat de tekstsoort waarin absoluut geen fouten mogen worden   gemaakt. 
  • Op 10 staat de tekstsoort waarin het het minst erg is als er fouten in   worden gemaakt. 
  • Daartussen staan de andere tekstsoorten op volgorde.


Slide 38 - Tekstslide

Opdracht: Fouten maken mag absoluut (niet)!
1.  appje naar een klasgenoot
2. persoonlijke aantekeningen van een les
3. boodschappenlijstje
4. sollicitatiebrief 
5. mail aan je docent
6. schrijfopdracht voor Nederlands
7. bericht op Instagram
8. schrijfopfdracht voor biologie
9. appje naar je ouders


Slide 39 - Tekstslide

Opdracht: creatief schrijven
Schrijf een kort verhaal (100-200 woorden).
Kies één van de rijtjes op de volgende slide en verwerk alle woorden uit dit rijtje in jouw verhaal. Schrijf het verhaal in jouw digitale schrift.

  • Verwerk minimaal 2 samengestelde zinnen in het verhaal.
  • Gebruik minimaal 4 x de PV TT
  • Gebruik minimaal 4 x de PV VT
  • Gebruik minimaal 5 voltooid deelwoorden


Slide 40 - Tekstslide

Opdracht: creatief schrijven

1. Tovenaar – olifant – irritatie – brug – appelboom – deurmat – gevoelig – schaar
2. Tandenstoker – bankbiljet – mysterieus – dierenwinkel – lekke band – experiment – pizza – bel
3. Ballon – heggenschaar – gebocheld – vurige liefde – oma – wrat – toverspreuk – toeter


Slide 41 - Tekstslide

Opdracht: ode aan de word Spellingcontrole
Op de volgende slide staat een gedicht over de spellingcontrole. 

Ga naar Lesson Up les 4, slide 43, lees het gedicht en haal de fouten eruit.
Noteer de fouten in je (digitale) schrift.

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide