In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
What are we going to do today?
- Who is here?
- Previous lesson
- Homework check
Slide 2 - Tekstslide
Write me words!
A E T R
K P L O
I M S N
H U D F
Slide 3 - Tekstslide
timer
10:00
Study the stones of CH2 (stone 5 and 6)
Slide 4 - Tekstslide
What did we do the previous lesson?
Slide 5 - Tekstslide
Recap!
-> Stones CH2
-> Exercises stones
Slide 6 - Tekstslide
Grammar recap!
Slide 7 - Tekstslide
Grammar recap 1
Answer the following questions:
1. Vertaal 'negations'
2. Op welke twee manieren kunnen er negations worden gevormd?
3. Wat zijn de hulpwerkwoorden?
Slide 8 - Tekstslide
Grammar recap 2
Answer the following questions:
1. Vertaal 'questions'
2. Op welke twee manieren zijn de 'questions' te vormen?
3. Wat zijn 'negative questions'?
4. Hoe worden deze 'negative questions' gevormd?
Slide 9 - Tekstslide
Grammar recap 3
1. Explain the past simple
2. Explain the present perfect
3. Explain the past continuous
4. How do I use the past simple and past continuous in one sentence?
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Homework for today
"For today,
1. Do exercises 8, 9, 10 in chapter 2 (page 34)
2. Study stone 5 of CH2"
Slide 12 - Tekstslide
Pitfalls! Please go to page 29
Slide 13 - Tekstslide
Pitfalls
Pitfalls zijn valkuilen, oftewel: fouten die leerlingen vaak maken!
Dit zijn fouten die we vaak zien. Let goed op: onbewust maak je deze fouten snel!
Slide 14 - Tekstslide
'Too' and 'to'
What is the difference?
Slide 15 - Open vraag
Too and to
Too betekent 'te', als in te erg, te groot, te klein et cetera. Je zet too dan voor bijvoeglijke naamwoorden. Het bekent ook 'ook'. Het woord staat dan aan het einde van een zin.
To betekent 'naar', 'om te', 'aan', of 'te' (voor een werkwoord)
Let me give this t-shirt to you
I like that band too!
Slide 16 - Tekstslide
Than and then
What's the difference?
Slide 17 - Open vraag
Than and then
Than betekent 'dan', en wordt gebruikt in vergelijkingen
Then betekent 'toen', en geeft een tijd aan
My shirt is prettier than yours
And then, he scored the winning goal
Slide 18 - Tekstslide
Your and you're
What's the difference?
Slide 19 - Open vraag
Your and you're
Your is een bezittelijk voornaamwoord, en betekent 'jouw/jullie/uw'.
You're is een afkorting van you are en betekent 'jij/u bent' of 'jullie zijn'
Where is your bag?
You're late.
Slide 20 - Tekstslide
Its and it's
Hetzelfde geldt voor its en it's.
Its geeft bezit aan en betekent 'van hem/haar/het'.
It's is een afkorting van it is en betekent 'het is'.
It's late, isn't it?
The cat is washing its paws
Slide 21 - Tekstslide
Their, they're and there
What's the difference?
Slide 22 - Open vraag
Their, there and they're
Their geeft een bezit aan, en betekent 'hun'.
There geeft een plaats aan, en betekent 'daar' of 'er'
They're is een afkorting van they are en betekent 'zij zijn'
Their parents aren't very happy.
Have you ever been there?
They're my cousins
Slide 23 - Tekstslide
Last one! Where, were and we're What's the difference?
Slide 24 - Open vraag
Where, were, we're
Where betekent 'waar'.
Were is de verleden tijd van to be, en betekent 'was' of 'waren'.
We're is een afkorting van we are en betekent 'wij zijn'.
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.