11.1 Milieugevolgen van brandstoffen

11.1 Milieu gevolgen van brandstofffen
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

11.1 Milieu gevolgen van brandstofffen

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen van 11.1
Verbranding van fossiele brandstoffen levert een toename van CO (g) in de atmosfeer. 
De verbranding van biobrandstoffen is CO neutraal. 
Waterstof is een alternatieve brandstof, bij de verbranding ontstaat geen CO2
In de katalysator vindt naverbranding plaats, hierdoor beperk je de uitstoot van schadelijke stoffen.
Zure depositie ontstaat door NOx en SO2 uitstoot bij de verbranding van brandstoffen. We kunnen de zuurgraad van grond neutraliseren door het strooien van calciumcarbonaat.

Slide 2 - Tekstslide

Discussie over fossiele brandstoffen

Slide 3 - Tekstslide

Fossiele- en biobrandstoffen
Ondanks de milieudoelstellingen gebruiken we nog steeds fossiel brandstoffen, we kennen de voor- en nadelen heel goed..

1. We stoken de voorraad fossiele brandsstoffen in korte tijd op.
2. De uitstoot van koolstofdioxide is mede de oorzaak van het versterkte broeikaseffect.

Slide 4 - Tekstslide

Alternatieven fossielebrandstoffen
Bio-brandstof


Waterstof en electriciteit.



Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Slide 7 - Video

Waterstofgas
Waterstof geeft in de juiste mengverhouding met zuurstof een explosie.
Technisch gezien is het goed mogelijk om een automotor geschikt te maken voor het rijden op waterstof.
Opslag en transport van waterstof zijn wel een probleem., voordat waterstof een goed alternatief is moeten we de infrastructuur aanpassen.

2H2 (g) + O2 (g) --> 2H2O (l)

Slide 8 - Tekstslide

Fotosynthese
Planten kunnen de energie van de zon vastleggen, dit is een bijzondere reactie, de fotosynthese.


6CO2(g) + 6H2O(g) --> C6H12O6(s) + 6O2(g)
De gevormde glucose is de basis voor allerlei energierijke stoffen te maken.


Slide 9 - Tekstslide

Biobrandstoffen

Slide 10 - Tekstslide

Fossiele brandstoffen
Bij de verbranding van fossiele brandstoffen komt er CO2 vrij dat duizenden jaren geleden door bomen en planten is vastgelegd.
Het gevolg is een netto verhoging van het CO2 gehalte in de atmosfeer.

Slide 11 - Tekstslide

Werking katalysator
Bij de verbranding van benzine in een automotor ontstaan naast CO2 en H2O ook roet en stikstofoxiden. In de uitlaat vindt m.b.v een katalysator een naverbranding plaats.

 
CO(g) omgezet tot CO2
Stikstofoxiden omgezet tot N2
Onverbrande koolwaterstoffen reageren tot CO2 en H2O

Slide 12 - Tekstslide

Zure depositie
Zure depositie ontstaat wanneer SO2 NO NO2 en vluchtige koolwaterstoffen in de atmosfeer komen.
Deze stoffen reageren met elkaar tot onder andere zwavelzuur, salpeterzuur en zouten.

Zure regen is maar een deel van de zure depositie

Slide 13 - Tekstslide

Neutraliseren van zure depositie
De daling van de pH-waarde van de bodem als gevolg van zure regen kunnen we neutraliseren met calciumcarbonaat.

Geef hiervan de kloppende reactievergelijking:


timer
3:00

Slide 14 - Tekstslide

Antwoord:
1. Wat is calciumcarbonaat: CaCO3
2. Welke deeltje is de oorzaak van de zure eigenschappen: H
3. Wat is de base deeltje dat kan reageren met H+


   CaCO3(s) + 2H+(aq) --> H2O (l) + CO2(g) + Ca2+(aq)

Slide 15 - Tekstslide

Smog
Smog is mist die door rook en uitlaatgassen is verontreinigd.

Slide 16 - Tekstslide


Wat is de betekenis van het begrip CO2 neutraal?
A
Bij de verbranding is er geen uitstoot van CO2
B
biobrandstoffen hebben geen uitstoot
C
De snelle koolstofkringloop is CO2 neutraal
D
waterstof en biobrandstoffen hebben geen uitstoot

Slide 17 - Quizvraag

Welke uitspraak is / zijn juist:
1. Zure depositie bestaat uit zure regen.
2. Zure regen is een deel van de zure depositie
A
alleen 1
B
alleen 2
C
beide zijn juist
D
beide zijn onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Welke uitspraak is juist
1. Waterstof is als brandstof altijd milieuvriendelijk
2. Bij de verbranding van waterstof is er geen uitstoot van koolstofdioxide.
A
beide zijn juist
B
alleen 1 is juist
C
beide zijn onjuist
D
alleen 2 is juist

Slide 19 - Quizvraag

Welke bewering is juist:
1. zure regen leidt tot een daling van de pH.
2. In een kalkrijke bodem wordt de zure regen geneutraliseerd door het aanwezige calciumcarbonaat.
A
alleen 1
B
alleen 2
C
beide juist
D
beide onjuist

Slide 20 - Quizvraag

pH berekenining / herhaling
pH = -log [ H+ ]
[ H+ ] = 10 -pH
[OH] = 10-pOH
pOH = - log [OH]
pH + pOH = 14

Slide 21 - Tekstslide

Opgave 7a
pH = 1,87
[H+] = 10-1,87 = 0,0135 mol per liter
1 m3 regenwater is 1000 liter, er is dan:
0,01348 x 1000 = 13,5 mol H+ aanwezig.
Let op bij pH tellen alleen de cijfers achter de komma in de significantie. ( 1,87 is dus 2 significant.)
Antwoord: 14 mol H+ per m3

Slide 22 - Tekstslide

Opgave 7b
Salpeterzuur:
50% H+ a.g.v salpeterzuur dus 14 / 2 = 7 mol H+
HNO3  -->  H+ + NO3-
Dus ook 7 mol HNO3
7 mol x 63,013 g per mol = 441 gram opgelost
2 significant: 4,4 x 102 gram.

Slide 23 - Tekstslide

Opgave 7b
Zwavelzuur
50% H+ a.g.v zwavelzuur dus 14 / 2 = 7 mol H+
H2SO4  --> 2H+ + SO42-
Dus ook 7 : 2 = 3,5 mol H2SO4
3,5 mol x 98,079 g per mol = 343 gram H2SO4 opgelost
2 significant: 3,4 x 102 gram.

Slide 24 - Tekstslide

Aan de slag

Maak  2 t/m 10.
Opgave 9 is een opgave op examenniveau, maak deze opgave thuis. We werken de opgave uit in de les.

Slide 25 - Tekstslide


Toets bespreken

Slide 26 - Tekstslide