In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
les 4
- Je kent het verschil tussen SER en ESTAR
- Je kan vragen stellen
- Je kan zeggen of je iets leuk vindt of niet
Slide 1 - Tekstslide
Estar
Estar wordt gebruikt bij plaatsbepaalingen. Bijv. ik ben in Nederland. Eigenlijk zeg je dan, ik bevind mij in Nederland. Zodra je het werkwoord 'zijn' kan vervangen door 'bevinden' dan weet je dat je estar moet gebrijken.
Bijv. ik ben op school - ik bevind mij op school.
Slide 2 - Tekstslide
MP WB p. 31
oefeningen 4, 5, 6
Slide 3 - Tekstslide
la paella
A
me gusta
B
me gustan
Slide 4 - Quizvraag
las vacaciones
A
me gusta
B
me gustan
Slide 5 - Quizvraag
mi familia
A
me gusta
B
me gustan
Slide 6 - Quizvraag
bailar
A
me gusta
B
me gustan
Slide 7 - Quizvraag
hacer deporte
A
me gusta
B
me gustan
Slide 8 - Quizvraag
mis amigos
A
me gusta
B
me gustan
Slide 9 - Quizvraag
Juan es
A
inteligento
B
inteligenta
C
inteligente
Slide 10 - Quizvraag
Emilia es
A
guapo
B
guapa
C
guapos
D
guapas
Slide 11 - Quizvraag
Mi hermano es
A
trabajadoro
B
trabajadora
C
trabajador
Slide 12 - Quizvraag
Adrián es
A
simpático
B
simpática
C
simpáticos
D
simpáticas
Slide 13 - Quizvraag
Mi familia es
A
grando
B
granda
C
grande
D
grandes
Slide 14 - Quizvraag
Soy
A
optimisto
B
optimista
C
optimistos
D
optimistas
Slide 15 - Quizvraag
Los holandeses son muy
A
alto
B
alta
C
altos
D
altas
Slide 16 - Quizvraag
Wie?
Wat?
Waar?
Wanneer?
Waarom?
Hoe?
Hoeveel?
Welke?
¿Quién?
¿Qué?
¿Dónde?
¿Cuándo?
¿Por qué?
¿Cómo?
¿Cuánto?
¿Cuál?
Let op het accent!
Slide 17 - Tekstslide
MP TB p. 23, 8 La agenda de la oficina
In tweetallen. In je adressenboekje ontbreken enkele gegevens. Vraag elkaar om de informatie die mist.
Slide 18 - Tekstslide
MP TB p. 36
8. a ¿Te gusta trabajar en equipo?
Maak de test. Wat voor type collega ben jij?
Slide 19 - Tekstslide
gustar
Slide 20 - Tekstslide
Me gusta el fútbol
la pizza
bailar
Me gustan las vacaciones
los viajes
gustar
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
MP TB p. 36
9 Me gusta
a. Wat vind je leuk of lekker, en wat niet? Zet de begrippen in de juiste kolom.
Slide 23 - Tekstslide
MP TB p. 37
10. Un regalo de cumpleaños
a. De collega's van Marta willen een verjaardagscadeau voor haar kopen. Luister naar het gesprek en kruis de voorwerpen aan die genoemd worden.
b. Luister naar het gevolg van het gesprek. Wat hebben ze gekocht?