In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Herhalen hoofdstuk 2
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Hoeveel broers en zussen zijn er in totaal?
Slide 3 - Tekstslide
Hoeveel broers en zussen zijn er in totaal?
Slide 4 - Open vraag
Wat wordt bedoelt met cumulatieve waardes
A
Percentages
B
elke keer alle vorige waardes opgeteld
C
Absolute waardes
D
geen idee
Slide 5 - Quizvraag
Vraag
De wachttijden van 300 klanten zijn verwerkt in de relatieve cumulatieve frequentie polygoon. Hoeveel klanten stonden minder dan 100 seconde in de rij?
Slide 6 - Tekstslide
Hoeveel klanten stonden minder dan 100 seconde in de rij?
Slide 7 - Open vraag
Slide 8 - Tekstslide
In welke klasse ligt de modus (modale klasse)?
A
25-<35
B
35-<45
C
45-<55
D
55-<65
Slide 9 - Quizvraag
In welke klasse ligt de mediaan?
A
25-<35
B
35-<45
C
45-<55
D
55-<65
Slide 10 - Quizvraag
Antwoord
totale frequentie = 70
70 : 2 = 35,
dus 35e en 36e getal
En die ligt in de klasse
45-<55
Slide 11 - Tekstslide
Vraag
Vier leerlingen waren bij het onderzoek afwezig. Na verwerking van hun antwoorden wordt het gemiddelde een 3,5.
Drie van deze vier leerlingen hebben de afgelopen week 6 keer fastfood gegeten.
Hoe vaak heeft de vierde leerling de afgelopen week fastfood gegeten?
Slide 12 - Tekstslide
Hoe vaak heeft de vierde leerling de afgelopen week fastfood gegeten?
Slide 13 - Open vraag
Antwoord
frequentie was 30
Totale fastfood = 99
Frequentie nu is 30 + 4 = 34
Totale fastfood nu is 3,5 x 34 = 119
119 - 99 = 20
3 hebben 6x fastfood gegeten
(3 x 6 =18)
Dus 4de leerling 20 - 18 = 2
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
spreidingsbreedte =
A
Grootste getal - kleinste getal
B
Q3-Q1
C
De standaardafwijking
D
Geen idee
Slide 16 - Quizvraag
Slide 17 - Tekstslide
Boxplot
Slide 18 - Tekstslide
Teken de boxplot
Slide 19 - Open vraag
Uitwerking
Slide 20 - Tekstslide
Herhaling hoofdstuk 3
Slide 21 - Tekstslide
Formules op de GR
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
De winst W van een bedrijf in honderden euro's wordt gegeven door de formule W= -0,002q + 5,2q - 200.
Slide 25 - Tekstslide
De winst W van een bedrijf in honderden euro's wordt gegeven door de formule W= -0,002q + 5,2q - 200.
Slide 26 - Tekstslide
Interpoleren en extrapoleren
Slide 27 - Tekstslide
Voorbeeld interpoleren
Wam
Uitgaande van deze gegevens kan je nu een schatting geven van de hoeveelheid frisdrank die in 1998 door de Nederlander gemiddeld werd gedronken.
Slide 28 - Tekstslide
Voorbeeld interpoleren
Wam
Stap 1: Kijk waar 1998 tussen ligt.
Slide 29 - Tekstslide
Voorbeeld Interpoleren
1998?
In 7 jaar zie je een toename van 13 L
Dus in 1 jaar is dit liter
1998 is 3 jaar later, dus 3 x liter
dus de schatting voor 1998 is 81 + 3 x = 87 liter
1995
2002
81 L
94 L
713
713
713
Slide 30 - Tekstslide
Nog een voorbeeld
Nog een voorbeeld
In de tabel afgerond op 2 decimalen, dus antwoord ook!!!
Slide 31 - Tekstslide
Geef door interpoleren een schatting van het aantal verkochte vliegvakanties in 1999.
Slide 32 - Open vraag
Antwoord
In 4 jaar tijd 4955-4163= 792
in 1 jaar = 198
1999 is 3 jaar later,
dus
4163 + 3 x 198 = 4757 vliegvakanties in 1999.
4792
Slide 33 - Tekstslide
Voorbeeld extrapoleren
Wam
Uitgaande van deze gegevens kan je nu een schatting geven van de hoeveelheid frisdrank die in 2020 door de Nederlander gemiddeld werd gedronken.
Slide 34 - Tekstslide
Voorbeeld extrapoleren
Wam
Stap 1: Kijk waar 2020 ligt. Buiten de tabel (extrapoleren). Je pakt dan de 2 buitenste gegevens.
Slide 35 - Tekstslide
Voorbeeld extrapoleren
2020?
In 8 jaar zie je een toename van 9 L
Dus in 1 jaar is dit liter
2020 is 10 jaar later, dus 10 x liter
dus de schatting voor 2020 is 103 + 10 x = 114 liter
2002
2010
94 L
103 L
89
89
89
Slide 36 - Tekstslide
Geef door extrapoleren een schatting van het aantal verkochte vliegvakanties in 2020.
Slide 37 - Open vraag
Antwoord
In 12 jaar tijd 5211 - 4955 = 256
in 1 jaar = 21,33...
2020 is 8 jaar later,
dus
5211 + 8 x 21,33... = 5382 vliegvakanties in 2020.
12256
Slide 38 - Tekstslide
Slide 39 - Tekstslide
Slide 40 - Tekstslide
Van nieuw naar oud
Een artikel wordt 8% duurder en kost nu €36,-. Bereken de oude prijs.
36 : 108 x 100= €33,33
€36,-
?
108%
1%
100%
Of 36 : 1,08 = €33,33
Slide 41 - Tekstslide
Van nieuw naar oud
Een computer wordt 12% in prijs verlaagd tot €1750,-. Bereken de oude prijs.
1750 : 88 x 100= €1988,64
€1750,-
?
88%
1%
100%
Of 1750 : 0,88 = €1988,64
Slide 42 - Tekstslide
Een artikel wordt 8% duurder en kost nu €25,-. Hoeveel was de oude prijs?
Antwoord met komma en zonder €
Slide 43 - Open vraag
Antwoord
Een artikel wordt 8% duurder en kost nu €25,-.
Hoeveel was de oude prijs?
€25,- = 108%
oud = 100%
Dus 25 : 108 x 100 = €23,15
Slide 44 - Tekstslide
Van percentage naar totaal
Op het Gauss College komen 307 leerlingen met het openbaar vervoer naar school. Dat is 23% van alle leerlingen.
Antwoord: 307 : 23 x 100 = 1335 leerlingen
307
?
23%
1%
100%
Of 307 : 0,23 = 1335
Slide 45 - Tekstslide
Op een dag vertrokken van Schiphol 147 KLM-vliegtuigen. Dat was 40,5% van alle toestellen. Hoeveel toestellen vertrokken die dag van Schiphol?
Slide 46 - Open vraag
Antwoord
Op een dag vertrokken van Schiphol 147 KLM-vliegtuigen. Dat was 40,5% van alle toestellen. Hoeveel toestellen vertrokken die dag van Schiphol?