Quiz AFP P1 Leerjaar 1

Quiz AFP P1 Leerjaar 1
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Quiz AFP P1 Leerjaar 1

Slide 1 - Tekstslide

Welk van de volgende organen hoort niet bij het hormoonstelsel?
A
Hart
B
Eierstokken
C
Schildklier
D
Bijnieren

Slide 2 - Quizvraag

Wat is een veelvoorkomend symptoom van een delier?
A
Hoge bloeddruk
B
Desoriëntatie en verwardheid
C
Griepachtige symptomen
D
Buikpijn

Slide 3 - Quizvraag

Welk kenmerk heeft een delier t.o.v. dementie?
A
Geleidelijke afname van cognitieve functies
B
Stoornis in het dagelijks functioneren
C
Geheugenverlies als prominent symptoom
D
Plotselinge verandering in bewustzijn en aandacht

Slide 4 - Quizvraag

Welk symptoom is kenmerkend voor de ziekte van Parkinson?
A
Buikpijn
B
Tremoren in rust
C
Wazig zien
D
Hartkloppingen

Slide 5 - Quizvraag

Welke neurotransmitter is voornamelijk verminderd bij patiënten met de ziekte van Parkinson?
A
Glutamaat
B
Serotonine
C
Acetylcholine
D
Dopamine

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het meest voorkomende symptoom van cataract?
A
Pijn in de ogen
B
Roodheid van de ogen
C
Droge ogen
D
Wazig zien

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de enige effectieve behandeling voor cataract?
A
Operatieve verwijdering van de troebele lens
B
Bril dragen
C
Oogdruppels gebruiken
D
Laserbehandeling

Slide 8 - Quizvraag

Waar ontstaat de schade wanneer de oogdruk te hoog is?
A
In de ooglens
B
In de oogzenuw
C
In de iris
D
In het netvlies

Slide 9 - Quizvraag

Wat is een kenmerk van een delier?
A
Geheugenverlies
B
Buikpijn en hoofdpijn
C
Desoriëntatie
D
Verwardheid

Slide 10 - Quizvraag

Wat kan een oorzaak zijn van een delier?
A
Regelmatige lichaamsbeweging
B
Infectie of medicatie
C
Voldoende slaap
D
Gezonde voeding

Slide 11 - Quizvraag

Wat is een verschil tussen een bacterie en een virus?
A
Een virus kan zich voortplanten zoals een bacterie.
B
Een bacterie is kleiner dan een virus.
C
Een bacterie is een cel, een virus niet.
D
Een bacterie kan alleen in dieren voorkomen.

Slide 12 - Quizvraag

Hoe verschillen bacteriën en virussen van voortplanting?
A
Bacteriën planten zich zelfstandig voort, virussen hebben een gastheercel nodig.
B
Virussen planten zich voort door celdeling.
C
Bacteriën kunnen zich niet voortplanten.
D
Bacteriën en virussen planten zich op dezelfde manier voort.

Slide 13 - Quizvraag

Wat is een kenmerk dat zowel bacteriën als virussen gemeen hebben?
A
Ze zijn altijd schadelijk
B
Ze hebben een celkern
C
Ze kunnen infecties veroorzaken
D
Ze kunnen alleen in het lichaam leven

Slide 14 - Quizvraag

Wat is een overeenkomst tussen bacteriën en virussen?
A
Ze zijn altijd nuttig
B
Ze hebben dezelfde grootte
C
Ze planten zich voort door celdeling
D
Ze kunnen ziekten veroorzaken

Slide 15 - Quizvraag

Welk orgaan word aangegeven bij cijfer 10?
A
Milt
B
Nier
C
Galblaas
D
Blaas

Slide 16 - Quizvraag

Waar bevindt de maag zich in het lichaam?
A
Buikholte
B
Bekkenholte
C
Schedelholte
D
Borstholte

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de belangrijkste functie van de milt?
A
Het transporteren van zuurstof naar de longen.
B
Het afbreken van vetten in de spijsvertering.
C
Het filteren van oude of beschadigde rode bloedcellen.
D
Het produceren van insuline.

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het grootste orgaan van het menselijk lichaam?
A
De longen
B
Het hart
C
De lever
D
De huid

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de belangrijkste functie van het zenuwstelsel in het menselijk lichaam?
A
Het transporteren van zuurstof.
B
De productie van hormonen.
C
Het doorgeven van signalen en coördineren van activiteiten.
D
Het reguleren van de spijsvertering.

Slide 20 - Quizvraag

Waar begint de vertering van voedsel in het spijsverteringsstelsel?
A
In de slokdarm
B
In de dunne darm
C
In de maag
D
In de mond

Slide 21 - Quizvraag

Welk orgaan word aangegeven bij cijfer 9?
A
Milt
B
Maag
C
Blaas
D
Lever

Slide 22 - Quizvraag

Waar staan de letters CVA voor?
A
Cerebrovasculair accident
B
Cardiovasculaire aandoening
C
Cognitieve verwerkingsstoornis
D
Cervicale vertebrale afwijking

Slide 23 - Quizvraag

Wat moet je doen bij vermoeden van een CVA?
A
Een warm bad nemen
B
Een aspirientje nemen
C
Een dutje doen
D
Direct 112 bellen

Slide 24 - Quizvraag

Wat is de belangrijkste functie van het spijsverteringsstelsel?
A
Voedsel verteren en voedingsstoffen opnemen.
B
Zuurstof opnemen.
C
Water filtreren.
D
Spierbewegingen reguleren.

Slide 25 - Quizvraag

Waarvoor staat de letter F in FAST?
A
Gehoorverlies
B
Gewichtsverlies
C
Gevoelloosheid
D
Gezichtsverlamming

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het kenmerk van aerobe bacteriën?
A
Ze produceren energie zonder zuurstof.
B
Ze vermenigvuldigen zich snel in zuurstofrijke omgevingen.
C
Ze gedijen goed zonder zuurstof.
D
Ze hebben zuurstof nodig om te overleven.

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het effect van toxinen op het menselijk lichaam?
A
Ze verhogen de weerstand tegen infecties.
B
Ze versnellen wondgenezing.
C
Ze hebben geen invloed op de gezondheid.
D
Ze kunnen leiden tot ziekteverschijnselen.

Slide 28 - Quizvraag

Wat betekent aerogeen?
A
Verspreid door de lucht
B
Bewegend op de grond
C
Verbonden met water
D
Groeiend in de bodem

Slide 29 - Quizvraag

Wat is kruisbesmetting?
A
Het doden van bacteriën door verhitting.
B
Een manier om voedsel langer vers te houden.
C
Het toevoegen van extra smaak aan voedsel.
D
Het overbrengen van bacteriën van het ene oppervlak naar het andere.

Slide 30 - Quizvraag

Wat zijn mogelijke oorzaken van artrose?
A
Te weinig lichaamsbeweging.
B
Overmatig gebruik van pijnstillers.
C
Onvoldoende inname van vitamines.
D
Veroudering, overbelasting en erfelijke aanleg.

Slide 31 - Quizvraag

Welk orgaan word aangegeven bij cijfer 4?
A
Milt
B
Maag
C
Long
D
Lever

Slide 32 - Quizvraag

Wat is een infectie?
A
Een infectie is een binnendringen van ziekteverwekkers.
B
Een infectie is een erfelijke aandoening.
C
Het vermenigvuldigen en verspreiden van binnengedrongen micro-organismen..
D
Een infectie wordt veroorzaakt door vitamines.

Slide 33 - Quizvraag

Hoe verspreidt een micro-organisme zich?
A
Een micro-organisme kan zich verspreiden door direct contact met besmette personen.
B
Een micro-organisme verspreidt zich door elektromagnetische straling.
C
Een micro-organisme verspreidt zich alleen via voedsel.
D
Een micro-organisme kan zich verspreiden via druppeltjes in de lucht.

Slide 34 - Quizvraag

Wat zijn de onderdelen van het ademhalingsstelsel?
A
Hart
B
Neus
C
Maag
D
Longen

Slide 35 - Quizvraag

Besmetting is het binnendringen van ziekteverwekkende micro-organismen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 36 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste verschil tussen een bacterie en een virus?
A
Een virus groeit alleen in levende cellen.
B
Een virus kan zichzelf niet vermenigvuldigen.
C
Een bacterie is kleiner dan een virus.
D
Een bacterie heeft een eigen stofwisseling.

Slide 37 - Quizvraag

Wat is artrose?
A
Een aandoening waarbij het kraakbeen in gewrichten slijt.
B
Een aandoening die de bloedsomloop beïnvloedt.
C
Een ziekte die de huid aantast.
D
Een aandoening waarbij spieren stijf worden.

Slide 38 - Quizvraag

Hoe kan artrose worden behandeld?
A
Acupunctuur en kruiden
B
Alleen rust nemen
C
Fysiotherapie en pijnstillers
D
Dagelijkse yoga-oefeningen

Slide 39 - Quizvraag

Wat zijn mogelijke symptomen van osteoporose?
A
Kortademigheid bij inspanning
B
Botbreuken zonder duidelijke oorzaak
C
Spierpijn na inspanning
D
Vermoeidheid na een drukke dag

Slide 40 - Quizvraag

Wat kan helpen bij het voorkomen van osteoporose?
A
Veel zitten en weinig bewegen
B
Onregelmatig slapen
C
Het eten van veel suiker
D
Voldoende vitamine D binnenkrijgen

Slide 41 - Quizvraag

Welk neurotransmitter is aangetast bij Parkinson?
A
Dopamine
B
Serotonine
C
Noradrenaline
D
Acetylcholine

Slide 42 - Quizvraag

Wat is een veelvoorkomend symptoom van Parkinson?
A
Misselijkheid
B
Tremoren
C
Hoofdpijn
D
Buikpijn

Slide 43 - Quizvraag

CVA links betekent klachten...
A
Links
B
Rechts

Slide 44 - Quizvraag

Waar staat de afkorting CVA voor?
A
Cerebrovasculair accident
B
Centrum voor Arbeidsverhoudingen
C
Cardiovasculaire aandoening
D
Chronische vermoeidheidsaandoening

Slide 45 - Quizvraag

Welke organen maken deel uit van het urinestelsel?
A
Urethra
B
Blaas
C
Nieren
D
Longen

Slide 46 - Quizvraag

Hoeveel vragen had je goed??

Slide 47 - Tekstslide