In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Een eindexamen Nederlands duurt 120 minuten. Hoe ga jij dit examen indelen? 1. Welke volgorde? 2.Hoeveel tijd besteedt je aan lezen en hoeveel aan schrijven?
Slide 2 - Open vraag
Teksten (1 t/m 4)
Slide 3 - Woordweb
De kernzin...
A
De belangrijkste zin van de alinea
B
De zin waarin de voorbeelden en uitleg staan
C
Staat altijd in het begin van een alinea
D
is slechts een zin in de hele tekst
Slide 4 - Quizvraag
In het examen krijg je twee soorten teksten: artikel en advertentie. Hoe herken je het artikel? / welke kenmerken heeft het artikel?
Slide 5 - Open vraag
In het examen krijg je twee soorten teksten: artikel en advertentie. Hoe herken je de advertentie? / welke kenmerken heeft een advertentie?
Slide 6 - Open vraag
Bij een zinsgedeelte citeer ik ...
A
De hele zin van begin tot eind.
B
Het deel van de zin dat ik moet benoemen letterlijk
C
De hele zin zonder regelnummers
D
Letterlijk de hele zin
Slide 7 - Quizvraag
Citeer de volgende zin - regelnummer 12 en 13: Deze tip geldt natuurlijk voor meerdere vakken, maar is bij uitstek van belang bij Nederlands, en vooral bij het onderdeel tekstverklaren.
Slide 8 - Open vraag
Om overzicht te creëren bij een lange tekst, doe ik een aantal dingen, voordat ik aan de vragen begin. Welke dingen zijn dat?
Slide 9 - Open vraag
Een tekst met 12 alinea's heeft .... (aantal) kernzinnen
A
1
B
10
C
12
D
14
Slide 10 - Quizvraag
Een tekst met 12 alinea's heeft ... (aantal) hoofdgedachte.
A
1
B
10
C
12
D
14
Slide 11 - Quizvraag
Signaalwoorden die passen bij een tegenstelling zijn ...
Slide 12 - Open vraag
Als ik meer woorden gebruik in mijn antwoord dan gevraagd ...
A
Krijg ik toch punten als mijn antwoord juist is
B
Krijg ik nul punten
C
Kijkt de beoordelaar naar inhoud tot aan het maximaal aantal woorden
D
Krijg ik een half punt aftrek
Slide 13 - Quizvraag
Signaalwoorden die passen bij een opsomming zijn ...
Slide 14 - Open vraag
Schrijven (e-mail, brief of artikel)
Slide 15 - Woordweb
De slotgroet van een zakelijke e-mail is...
A
Geachte,
B
Met Vriendelijke Groet,
C
Hartelijke groet,
D
Met vriendelijke groet,
Slide 16 - Quizvraag
Herschrijf de zin correct: ik ben kaatje de wit en schrijf deze brief omdat ik informatie van jou wil
Slide 17 - Open vraag
Welke onderdelen staan er in de inleiding van een e-mail of brief?
Slide 18 - Open vraag
Het onderwerp van een schrijfopdracht is...
A
Kort en bondig, 3-5 woorden.
B
Een hele zin
C
Kort en maximaal 3 woorden.
D
Altijd een vraag
Slide 19 - Quizvraag
De titel van mijn artikel mag een vraag zijn
A
Juist
B
Onjuist
Slide 20 - Quizvraag
Hoe is de opbouw van een artikel?
Slide 21 - Open vraag
Welk tekstdoel heeft een artikel?
A
Informeren
B
Activeren
C
Overtuigen
D
Amuseren
Slide 22 - Quizvraag
Welk antwoord is juist geschreven in een zakelijke e-mail?
A
Ik ontvang u graag op woensdag om 13.00 uur.
B
Ik ontvang u graag op woensdag om 13:00u.
C
Ik ontvang u graag op woensdag om een uur
D
Ik ontvang u graag op woensdag om 13:00 uur.
Slide 23 - Quizvraag
Welk antwoord is juist geschreven in een artikel?
A
6 leerlingen zijn gevraagd antwoord te geven.
B
Zes leerlingen zijn gevraagd om antwoord te geven.
Slide 24 - Quizvraag
Welk antwoord is juist geschreven in een artikel?
A
Ik hoor graag z.s.m. van jou.
B
Ik hoop zo snel mogelijk iets te horen van je.
C
Ik wil een snelle reactie krijgen.
D
Ik hoor graag zo binnen drie dagen van u.
Slide 25 - Quizvraag
Welke aanhef is correct?
A
Beste heer de vries,
B
Beste mevrouw De Vries,
C
Beste meneer De vries,
D
Beste meneer/mevrouw,
Slide 26 - Quizvraag
Als ik een onderwerp formuleer in een e-mail moet altijd het kernwoord erin staan. Welke onderwerpsregel is juist?
A
Gastles op school over vapen
B
Informatie over vapen
C
Uitnodiging gastles vapen
D
Vapen is slecht
Slide 27 - Quizvraag
Wanneer gebruik ik een komma in een schrijfopdracht?