Herhaling Grammar unit 1

Today's planning
  1. Explanation grammar
     
  2. Quiz

  3. How to prepare yourself for the test?
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, mavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Today's planning
  1. Explanation grammar
     
  2. Quiz

  3. How to prepare yourself for the test?

Slide 1 - Tekstslide

Present simple
Wat is present simple?
Tegenwoordige tijd
Waarvoor gebruik je het?
Je gebruikt de present simple als iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt
Wat doe je bij he, she, it 
Je plakt een -s achter het werkwoord

Bijv: Caitlin thinks she's the boss

Slide 2 - Tekstslide

Present simple: bevestigend
I
write a message

He/ She/ It
calls a every day

You
always wash the dishes 

We/ They
talk about her all the time

Slide 3 - Tekstslide

Present simple: ontkennend
I
don't want any pasta

He/ She/ It
doesn't eat hamburgers

You
don't like to play outside

We/ They
don't have their phone with them

Slide 4 - Tekstslide

Present simple:
I _______ (hate) rap music.
A
hate
B
hates
C
hating
D
am hating

Slide 5 - Quizvraag

Present simple:
Julia en Didi ________ (not go) to Pinkpop every year.
A
don't going
B
doesn't go
C
don't go
D
are going

Slide 6 - Quizvraag

Present simple:
My friends _______ (like) watching MTV.
A
liked
B
are liking
C
likes
D
like

Slide 7 - Quizvraag

Present simple:
Thomas ___________(not play) the guitar.
A
don't play
B
doesn't play
C
plays
D
played

Slide 8 - Quizvraag

Comparisons (vergelijken)
Om de vergrotende trap te maken zet je -er achter of more voor een bijvoeglijk naamwoord
Om de overtreffende trap te maken zet je -est achter of most voor een bijvoeglijk naamwoord.
Bijvoorbeeld:

quick --> quiker
small --> smaller

Slide 9 - Tekstslide

Comparisons (vergelijken)
Een lettergreep -er / -est
Quick - quicker than -the quickest
Small - smaller than- the smallest
Fit - fitter than - the fittest
Twee lettergrepen op -le, -er, -ow, -y, -er, -est
Simple - simpler- simplest
Clever - cleverer - cleverest
Shallow - shallower - shallowest
Easy - easier - easiest

Slide 10 - Tekstslide

Comparisons (vergelijken)
Twee lettergrepen niet op -le, -er, -ow, -y
famous - more famous  (than) - (the) most famous
careful - more careful (than) - (the) most careful
Drie of meer lettergrepen
popular - more popular (than) - (the) most popular
Terrible - more terrible (than) - (the) most terrible

Slide 11 - Tekstslide

My brother is Lil Wayne’s________ (big) fan.

Slide 12 - Open vraag

This is the ______ (bad) song ever.

Slide 13 - Open vraag

Your sister looks the_______(happy) of them all.

Slide 14 - Open vraag

This test is the _______(difficult)test ever.

Slide 15 - Open vraag

Prince is the ______ (good) singer.

Slide 16 - Open vraag

In het Engels is een klok verdeeld in 2:
To - voor & Past - over, het hele uur.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Dates and Months
Een belangrijke spellings regels:
In het Engels gebruik je een HOOFDLETTER bij de maanden en dagen.


Monday, Tuesday, Wednesday, Thursday, Friday, Saturday, Sunday
January, February, March, April, May, June, July, August, September, October, November, December

Slide 19 - Tekstslide

Writing dates
woensdag 2 augustus
Wednesday, 2nd of August
maandag 23 juli 
Monday, 23rd of July
zaterdag 12 februari
Saturday, 12th of February
dinsdag 3 oktober
Tuesday, 3rd of October
zondag 8 maart
Sunday, 8th of March

Slide 20 - Tekstslide

Vertaal het woord oktober in het Engels. _______________________

Slide 21 - Open vraag

Schrijf de datum in het Engels op: woensdag twee juni

Slide 22 - Open vraag

Schrijf de datum in het Engels op: vrijdag zes mei

Slide 23 - Open vraag

Schrijf de datum in het Engels op: zaterdag vier april

Slide 24 - Open vraag

Schrijf de datum in het Engels op: zondag zeventien december

Slide 25 - Open vraag

15.00
17.06
4.15
11.30
10.20
three o'clock
twenty past ten
half past eleven
six past five
quarter past four

Slide 26 - Sleepvraag

Plural (meervoud)
De algemene regel is: Zet een -s achter het zelfstandig naamwoord.

Voorbeeld:
One boy → two boys
One apple → three apples
One house → four houses

 

Slide 27 - Tekstslide

Uitzonderingen!
De uitzonderingen zijn: 
1. Eindigt het woord op medeklinker + Y → meervoud wordt -ies

Voorbeeld: 
One hobby → two hobbies
One story → three stories

Slide 28 - Tekstslide

Uitzonderingen
2. Eindigt het woord op -f(e) → meervoud wordt -ves
Voorbeeld:

one knife   → two knives
one wife    → three wives
one life      → four lives
one calf     → ten calves

Slide 29 - Tekstslide

Onregelmatige meervouden

Man        → me
Woman  → women
Child       → children 
Tooth      → Teeth 
Foot        → Feet


Slide 30 - Tekstslide

one artist – two ____

Slide 31 - Open vraag

one dancer – two ______

Slide 32 - Open vraag

one child – two ______

Slide 33 - Open vraag

one man – two ______

Slide 34 - Open vraag

one foot – two ______

Slide 35 - Open vraag