• Een voorwerp dat zelf licht geeft, noem je een lichtbron. De zon en de sterren zijn natuurlijke lichtbronnen. Kunstmatige lichtbronnen zijn door de mens gemaakt.
• Lichtstralen teken je als rechte lijnen, want licht beweegt langs rechte lijnen.
• De meeste voorwerpen om je heen geven zelf geen licht. Je kunt ze alleen zien wanneer ze verlicht worden. Het licht dat op het voorwerp valt, wordt dan diffuus teruggekaatst. Je ziet het voorwerp als een deel van dit teruggekaatste licht in je ogen valt.
• Als een voorwerp het licht van de lichtbron tegenhoudt, ontstaat er een schaduw. Dat is een gebied waar het licht niet rechtstreeks kan komen.
• De schaduw van een voorwerp kun je als volgt tekenen:
– Teken de randstralen. Dat zijn de lichtstralen die net niet door het voorwerp tegengehouden worden.
– Kleur het schaduwgebied. Dat is het gebied achter het voorwerp dat tussen de twee randstralen in ligt.
• Als een voorwerp door twee lichtbronnen wordt verlicht, ontstaan er twee schaduwbeelden. Op de plaats waar die beelden over elkaar heen vallen, is de schaduw het donkerst. Dit noem je de kernschaduw. Links en rechts van de kernschaduw zie je een lichtere halfschaduw.