Lesson 5 - Writng, Repetition dem. pronouns and one/ones

WELCOME
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

WELCOME

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Today
  1. Goals
  2. Check homework
  3. Lesson 3.2 Writing (ex. 10-12)
  4. Demonstrative pronouns
  5. Workbook - ex. 15
  6. One/ones
  7. Workbook - ex. 16
  8. Homework

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Goals
At the end of this lesson...
  • You have repeated the theory on demonstrative pronouns
  • You know the difference between one and ones (and when to use which)

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Homework Check
Exercise 8 - page 87

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Homework Check
Ex. 9 - page 88

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Homework Check
Ex. 13 - page 90
Ex. 14 - page 90

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leather
Skirt
Belt
Pocket
To dress
Button

Slide 7 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Fill in the question tag: He watched a movie last night, ____ ?

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Fill in the question tag: That was a great idea, ____ ?

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Fill in the tag question:
They haven't been married very
long, ______?

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Intro



Ex. 10 - Page 89
How: Together
Time: 3 minutes

timer
3:00
Key

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fashion Show
Ex. 11 & 12 - Page 89
How: Individually
Time: 10 minutes

timer
10:00
Key Ex. 11
Key Ex. 12

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nearby
further away
Singular
Plural
This
That
These
Those

Slide 13 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Look at ........ picture.
A
this
B
that
C
those
D
these

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

.....cars over there are in a traffic jam.
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Workbook
How: Individually
Time: 7 minutes
What: Exercise 15 - page 91

timer
7:00

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Workbook - Key
Exercise 15 - page 91

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

One vs Ones

We use one or ones if we do not want to repeat the already mentioned noun (het al genoemde zelfstandig naamwoord). One(s) replaces  the noun. 

One -> refers to the SINGULAR noun (enkelvoud)
Ones -> refers to the PLURAL noun (meervoud)

I don't want the green apples. I want the red apples.
I don't want the green apples. I want the red ones


Do you want a big dog or a small dog?

Do you want a big dog or a small one?

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Workbook
How: Individually
Time: 5 minutes
What: Exercise 16 - page 91

timer
5:00

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Workbook - Key
Exercise 16 - page 91

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Goals
At the end of this lesson...
  • You know how to read a text step by step
  • You have practiced with your reading skills

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

What have you learned in this lesson?
Can you give me an example?

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Homework
Study: Grammar 3.3 and 3.4
Finish: Ex. 15 & 16


Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In short
Je kunt een zelfstandig naamwoord vervangen door one wanneer je het herhaalt of wanneer je antwoord geeft op een vraag.

- Bij enkelvoud gebruik je one
E.g. Which bag are you going to buy? The white one.

- Bij meervroud gebruik je ones
E.g. I'm going to buy new trainers because my old ones have holes in them.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

I asked for a glass, but they did not have one.

My car is the red one.

I like those shoes, but let's buy these ones.

Slide 25 - Tekstslide

Je gebruikt one en ones wanneer je een zelfstandig naamwoord verderop in een zin wilt herhalen.

Het is hierbij belangrijk dat het duidelijk is wat je er mee bedoelt. 

je gebruikt one  als het gaat om enkelvoud en ones zodra het gaat om meervoud.
one  & ones

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies