Woorden werkplek

Samenvatting thema 1
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
MentorlesVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Samenvatting thema 1

Slide 1 - Tekstslide

Taak A: woorden op de werkvloer

Slide 2 - Tekstslide

Collega
iemand waarmee je werkt op de werkplek

Slide 3 - Tekstslide

Stages
INterne stage = IN school

Externe stage = BUITEN school


Slide 4 - Tekstslide

Stagebegeleider
iemand van het stagebedrijf die jou begeleidt tijdens de stage


Slide 5 - Tekstslide

Stagedocent
Een docent van jouw school die jou helpt met de stage.

Niet de stagebegeleider!

Slide 6 - Tekstslide

Stageverslag
Een verslag waarin je schrijft wat je tijdens stage hebt geleerd


Slide 7 - Tekstslide

Werkgever en werknemer
Werkgever = je baas. Hij GEEFT het werk dat jij moet doen.

Werknemer = iemand die het werk NEEMT. 

Slide 8 - Tekstslide

Werkoverleg
Een gesprek tussen de leidinggevende en collega's over taken en werkzaamheden.

Slide 9 - Tekstslide

Werkvloer
De plek waar wordt gewerkt.

Slide 10 - Tekstslide

Tijd om te oefenen
Kies het juiste antwoord dat bij de beschrijving hoort

Slide 11 - Tekstslide

Als ik een stage BUITEN school loop, dan noemen we dat een:
A
Interne stage
B
Externe stage
C
Werkplek
D
stageverslag

Slide 12 - Quizvraag

Iemand van het stagebedrijf die je begeleidt tijdens de stage, noem je een:
A
Werknemer
B
Stagedocent
C
Stagebegeleider
D
Collega

Slide 13 - Quizvraag

Een ander woord voor baas noemen we ook wel:
A
Een leidinggevende
B
Een werkgever
C
Een werknemer
D
Een werkvloer

Slide 14 - Quizvraag

Iemand die werkt voor het bedrijf waar jij ook werkt noemen we een:
A
Stagedocent
B
Werkgever
C
Leidinggevende
D
Collega

Slide 15 - Quizvraag

Iemand van jouw school die je helpt met je stage noemen we een:
A
Stagebegeleider
B
Stagedocent
C
Werkoverleg
D
Werknemer

Slide 16 - Quizvraag

Een gesprek tussen een leidinggevende en collega's noemen we een:
A
Werkplek
B
Stageverslag
C
Werkoverleg
D
Stagedocent

Slide 17 - Quizvraag

De plek waar wordt gewerkt noemen we een:
A
Werk aan de winkel
B
Werktijd
C
Werkplafond
D
Werkvloer

Slide 18 - Quizvraag

Taak B: sectoren om in te werken

Slide 19 - Tekstslide

De sectoren:
Dienstverlening:  een beetje als facilitair, iemand een dienst betekenen.
Groen:  buiten werken met dier en natuur
Horeca:  staat voor Ho....... Re.............. en ca...............
Techniek:  werken in een garage en met gereedschap
Zorg en welzijn:  het zorgen voor oudere mensen of mensen die hulp nodig hebben 

Slide 20 - Tekstslide

In welke sector?
A
Dienstverlening
B
Groen
C
Horeca
D
Techniek

Slide 21 - Quizvraag

In welke sector?
A
Horeca
B
Dienstverlening
C
Techniek
D
Groen

Slide 22 - Quizvraag

In welke sector?
A
Groen
B
Techniek
C
Dienstverlening
D
Horeca

Slide 23 - Quizvraag

In welke sector?
A
Dienstverlening
B
Horeca
C
Zorg en welzijn
D
Techniek

Slide 24 - Quizvraag

In welke sector?
A
Dienstverlening
B
Zorg en welzijn
C
Horeca
D
Groen

Slide 25 - Quizvraag

Thema C: jezelf voorstellen

Slide 26 - Tekstslide

Jezelf voorstellen
-Ik kijk de ander aan.
-Ik geef de ander een hand.
-Ik stel mezelf voor (hoi ik ben.....).
-Ik vertel wat ik kom doen.

Slide 27 - Tekstslide

Wat hoort er niet bij jezelf voorstellen?
A
Oogcontact
B
Hand schudden
C
je woonplaats benoemen
D
zeggen waar je voor komt

Slide 28 - Quizvraag

Wat hoort er bij jezelf voorstellen?
A
Zeggen dat je er geen zin in hebt
B
zeggen waar je voor komt
C
Voetencontact maken
D
Grapjes maken over het geld

Slide 29 - Quizvraag

Je baas spreek je aan met de:
A
U-vorm
B
De-vorm
C
Ik-vorm
D
Je-Vorm

Slide 30 - Quizvraag

Schrijf een instructie van drie stappen over het zetten van thee

Slide 31 - Open vraag

Welk onderwerp vind je nog moeilijk?

Slide 32 - Open vraag