Prepositions of time and place

• Engels
• Middelbare school
• vmbo g, t
• Leerjaar 3

Goal

- I know the prepositions  (voorzetsels) of Time and Place

Prepositions of time and place

Preposition of time

Deze gebruik je om aan te geven wanneer iets gebeurd.

On gebruik je bij dagen en data.

I leaving on monday.

Preposition of time

In gebruik je bij maanden, jaren, seizoenen, en dagdelen.

I woke up in the afternoon.

Preposition of time

At gebruik je bij tijden en vakanties.

I saw my aunt at Christmas.

Preposition of place

Deze gebruik je om aan te geven waar iets gebeurd.

On gebruik je bij openbaar vervoer of bovenop.

I was on the bus this morning.

Preposition of place

In gebruik je bij natuur, landen en binnen.

He took classes in school.

Preposition of place

At gebruik je bij specifieke locaties, huisnummers en gebouwen.

We live at Eikenlaan 22.

1. He told me a story .. midnight.

1. in
2. on
3. at

2. We visit my grandparents .. January 1st.

1. in
2. on
3. at

3. Flowers grow .. spring.

1. in
2. on
3. at

4. I was born .. 1994.

1. in
2. on
3. at

5. I saw my aunt .. Christmas.

1. in
2. on
3. at

6. We met .. the train.

1. in
2. on
3. at

7. I am .. the station.

1. in
2. on
3. at

8. He lives .. the mountains.

1. in
2. on
3. at

9. He was born .. France.

1. in
2. on
3. at

10. My phone is .. the table.

1. in
2. on
3. at

Ik weet hoe ik de voorzetsels voor tijd en plaats moet gebruiken.

Ja, dit gaat goed komen op de toets!

Ja, ik moet alleen nog een beetje oefenen.

Ik moet nog heel goed leren en oefenen.

Ik maak me zorgen om dit onderdeel.

Do you have any questions about prepositions of time and place? Ask in English or Dutch.

And now?

Lets do an exercise

Speaking 

Talk about what you see

Describe as many things as you can

Also, write them down :)