In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Onderdelen in deze les
signaalwoorden oorzaak-gevolg
Slide 1 - Tekstslide
Oorzaak-gevolg Welk signaalwoord past hierbij?
A
ook
B
doordat
C
uiteindelijk
D
zoals
Slide 2 - Quizvraag
Welk signaalwoord past in de zin: De PVV heeft extreme standpunten, .... veel partijen niet met hen willen samenwerken. (oorzaak - gevolg)
A
omdat
B
dus
C
aangezien
D
waardoor
Slide 3 - Quizvraag
signaalwoorden oorzaak gevolg zijn
A
maar, echter
B
doordat, daardoor, als gevolg van
C
ten eerste, verder, ook
Slide 4 - Quizvraag
In welke zin zie je het tekstverband 'oorzaak-gevolg'?
A
Mijn oom kwam in een lange file terecht. Daardoor kwam hij te laat op zijn werk en miste hij een belangrijke afspraak.
B
Het lijkt me niet verstandig die cd nieuw te kopen.Je zou bijvoorbeeld eens op Marktplaats kunnen kijken, waar ontzettend veel cd’s voor heel lage prijzen worden aangeboden.
C
Evert is een ontzettend avontuurlijke vent. Zijn vriend daarentegen is een enorme huismus die er geen behoefte aan heeft bijzondere dingen te beleven.
D
Jeremy wilde niet naar de dierentuin, Jorrit wilde niet naar het bos en Anke wilde niet naar het strand. Kortom, we konden het niet eens worden over wat we gingen doen.
Slide 5 - Quizvraag
Wat is een oorzaak-gevolg? Twee antwoorden zijn correct.
A
Ik viel van de trap, doordat mijn veter loszat.
B
De spits van Ajax krijgt de bal goed aangespeeld, waardoor hij scoort.
C
Hij staat een acht voor de vakken wiskunde en Engels.
D
De kleuren van de vlag zijn geel en blauw.
Slide 6 - Quizvraag
Welke bewering is waar (twee antwoorden zijn goed)?
A
bij een oorzaak-gevolg wordt de gebeurtenis verteld en daarna het vervolg.
B
het vervolg kan ook eerst verteld worden, bij een oorzaak-gevolg tekstverband.
C
'maar' is een signaalwoord bij het tekstverband oorzaak-gevolg.
D
'dus' is een signaalwoord bij het tekstverband oorzaak-gevolg.
Slide 7 - Quizvraag
In welke zin zie je het tekstverband 'oorzaak-gevolg'?
A
Als je in de zomer weer met je vrienden op vakantie wilt gaan, heb je veel geld nodig. Je moet dus gaan werken.
B
Als je nu eerst je huiswerk afmaakt, gaan we straks naar de film.
C
Omdat het klimaat snel verandert, gaat het waterschap de dijken in een hoog tempo ophogen.
D
De jongens in mijn klas leggen de lat niet al te hoog. Neem bijvoorbeeld Lex.
Hij gaat altijd voor een 5,5.
Slide 8 - Quizvraag
Wat is een oorzaak-gevolg?
A
De koeien staan in de wei, maar de paarden nog niet.
B
De spits van Ajax krijgt de bal goed aangespeeld, waardoor hij scoort.
C
Hij staat een acht voor de vakken wiskunde en Engels.
D
De kleuren van de vlag zijn geel en blauw.
Slide 9 - Quizvraag
Maak de zin af met een signaalwoord voor oorzaak-gevolg. De Ligt kreeg een rode kaart, ..... het Nederlands elftal met tien man verder moest.