LessonUp voor Engels

Woorden en grammatica 
van hoofdstuk 3
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
Engels

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Woorden en grammatica 
van hoofdstuk 3

Slide 1 - Tekstslide

Translate into English:
Koekjes
A
Cookies
B
Biscuits
C
Biscuit
D
Cookie

Slide 2 - Quizvraag

Translate into Dutch:
Chips

A
Patat, friet
B
Chips
C
Aardappel
D
Nootjes

Slide 3 - Quizvraag

Translate into Dutch:
Amount

A
Bijvoorbeeld
B
Verschrikkelijk
C
Hoeveelheid
D
specerij

Slide 4 - Quizvraag

GRAMMAR

Slide 5 - Tekstslide

This
These
Those
That
- Nearby
-One 
- Nearby
- More than one
- Far away
- One
- Far away
- More than one

Slide 6 - Sleepvraag

When do you use some and when do you use any

Slide 7 - Open vraag

What "rules" of plural do you know

Slide 8 - Open vraag

 A and An
It all has to do with pronunciation. If you hear a vowel, for example: hour (pronunciation: ouer) you write AN, but if you hear a consonant, for example: book, you write A

Slide 9 - Tekstslide

Stones

Slide 10 - Tekstslide

Translate into Dutch:
It's one pound sixty
A
Het kost 1 euro 60
B
Het is een pond en zestig cent
C
Het is één pond zestig
D
Het is 1 pond zestig

Slide 11 - Quizvraag

Translate into Englisch:
Mag ik het menu, alstublieft?
A
Give me the menu
B
Can i see the menu, please?
C
Can i have the menu, please?
D
Please, can you let me see the menu?

Slide 12 - Quizvraag

Ik heb ook nog wat eieren nodig
Hoe smaakt het eten?
Mag ik een rietje, alstublieft?
I need some eggs too
What does the food taste like
Can i have a straw, please?

Slide 13 - Sleepvraag

The End.

Slide 14 - Tekstslide