prepositions of time and place H3

Prepositions
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Prepositions

Slide 1 - Tekstslide

Grammar time!
Goal:
At the end of this class, 
I can use prepositions of 
time and place correctly 
in a sentence.

Slide 2 - Tekstslide

Prepositions
Prepositions zijn voorzetsels. 

Wie weet wat voorzetsels zijn?

Slide 3 - Tekstslide

Prepositions of time
- Geeft aan wanneer iets gebeurd
'on': dagen en datums/data
I have a game on Saturday.
In: maanden, jaren, seizoenen en specifieke delen van de dag
I woke up in the afternoon.
At: tijden en feestdagen
I saw my aunt at Christmas.

Slide 4 - Tekstslide

Prepositions of place
- Geeft aan waar iets gebeurd

On: openbaar vervoer en iets ligt ergens bovenop
My phone is on the table.
In: plekken in de natuur, landen en als iets ergens in is
He took photos in the cathedral. 
At: specifeke locaties, huisnummers en (namen van) gebouwen
I am at the station.

Slide 5 - Tekstslide

prepositions of time and place
Now practise!
Choose between in, at, on

Slide 6 - Tekstslide

My birthday is ____ January.
timer
0:20

Slide 7 - Open vraag

My mother has red lipstick _____ her lips.
timer
1:00

Slide 8 - Open vraag

I will meet them there __ 9 o'clock.
timer
0:20

Slide 9 - Open vraag

My mother is _____ the phone with my aunt.
timer
0:20

Slide 10 - Open vraag

I will go on holiday _______ three days.
timer
0:20

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Link