ontkenning + vraagzinnen

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

2a3 - Frans - 9/2

Vorige les: ontkenning + vraagzinnen

Deze les: oefenen met grammatica, bron E

Le programme

- Check van grammatica

- Bron E

Maak de zinnen ontkennend:

Je mange une pomme.

Elle va à Paris.

J'ai mal à la tête.

Mon père fait du sport (nooit).

J'ai eu la grippe (nog niet).

Tu es chez tes parents (niet meer).

poser une question

• zonder vraagwoord
• met vraagwoord

Intonatie; zet een vraagteken achter de zin

Tu habites à Helmond.

Tu habites à Helmond?

zonder vraagwoord

1

2

Est-ce que + de zin

Est-ce que betekent 'is het zo dat'

Tu es malade.

Est-ce que tu es malade?

Elle est malade

Est-ce qu'elle est malade

3

Inversie:alleen als ond een pers vnw is

Omdraaien van het onderwerp en de persoonsvorm

Tu es végétarien.      Tu es végétarienne.

      Es-tu végétarien?     Es-tu végétarienne?

A-t-il donné son opinion?

De tussen t is vanwege de klinkerbotsing

Maak de zin vragend met est-ce que (hele zin opschrijven)
Il a un chien.

Maak de zin vragend door middel van inversie(omdraaiing)
Il a un frère

Maak de zin vragend op 3 manieren
Ils habitent à Steenwijk

Où

Tu habites où?  (intonatievraag vraagwoord achteraan)

Où est-ce que tu habites? (vraagwoord + est-ce que + ond + pv)

Où habites-tu? (vraagwoord vooraan + inversie: pv-ond)

met vraagwoord

welke vraagwoorden zijn er?

où                              =          waar                   

comment               =          hoe                 

quand                     =           wanneer

combien                =           hoeveel

pourquoi                =           waarom

qui                             =          wie

qu'est-ce que         =          wat

quand

Tu vas nager quand?   

Quand est-ce que tu vas nager?

Quand vas-tu nager?

Maak de zin vragend met QUAND

Tu vas à Paris + quand

Bron E

1. 20a klassikaal

2. zelfstandig kijken van 20bc, daarna samen antwoorden

(of...)

3. maak ex. 21 + 22

4. klaar? oefen met dat wat jij nodig hebt: grammatica, voca, uitspraak, etc.

Dit is huiswerk voor vrijdag

Leer voor vrijdag alle stof van chapitre 5, herhaal dat.

Wat wil jij dit hoofdstuk nog herhalen in de lessen?