Je weet wat spanningsvragen zijn en kunt ze toepassen;
Je weet het verschil tussen fictie en non-fictie;
Je weet hoe je een hoofdpersoon in het verhaal herkent;
Je leert hoe je een boek kunt beoordelen.
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2
In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.
Lesduur is: 40 min
Onderdelen in deze les
1.1 Fictie (blz 8 t/m 18)
Doelen:
Je kunt leeservaringen uitwisselen;
Je weet wat spanningsvragen zijn en kunt ze toepassen;
Je weet het verschil tussen fictie en non-fictie;
Je weet hoe je een hoofdpersoon in het verhaal herkent;
Je leert hoe je een boek kunt beoordelen.
Slide 1 - Tekstslide
Wat is fictie?
Slide 2 - Tekstslide
Fictie zijn verzonnen verhalen. Denk aan leesboeken, films, soaps, gedichten, stripverhalen.
Non-fictie; alle verhalen, teksten en tv-programma's die niet zijn verzonnen. Denk aan krantenbericht, journaal, recepten, een documentaire.
Slide 3 - Tekstslide
opnieuw
twijfel
goed
Max online symbolen
Slide 4 - Tekstslide
Een verhaal heeft spanning als je nieuwsgierig bent naar de afloop.
Een spannend verhaal roept vragen op.
SPANNINGSVRAGEN
1. Zal de hoofdpersoon verkering krijgen?
2. Zal de hoofdpersoon van de pestkoppen afkomen?
3. Zal het goed aflopen met de hoofdpersoon die in gevaar is?
SPANNING
Slide 5 - Tekstslide
Maak opdr 4, 5 en 6
Slide 6 - Tekstslide
PERSONAGES OF VERHAALPERSONEN
In een verhaal leer je het karakter van mensen kenen door wat ze zeggen en wat ze doen. In een verhaal lees je ook wat ze denken en doen. Daardoor leer je de personages sneller kennen.
De hoofdpersoon is de belangrijkste persoon in een verhaal. Je leest alle gedachten en gevoelens.
Je leert een hoofdpersoon kennen door:
* de naam en leeftijd;
* zijn uiterlijk;
* wat hij zegt, doet, denkt en voelt.
Slide 7 - Tekstslide
Maak opdr 7 en 8
We lezen samen opdr 9
Samen maken we opdr 10 en 11
Slide 8 - Tekstslide
BEOORDELINGSWOORDEN
grappig, ontroerend, eng, leerzaam, geschikt voor mijn leeftijd, laat me meeleven enz.
Als je een boek beoordeelt, vertel je wat je van het boek vindt:
* je geeft je mening over de personages, het onderwerp en de spanning.
* je gebruikt hiervoor beoordelingswoorden.
*Je legt de beoordelingswoorden ui met een voorbeeld uit het boek.