In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
H3+4:
laatste les voor de toets van 19.12
Slide 1 - Tekstslide
13.12 programma
Huiswerk bespreken (3,4, 5, 6 en 7)
Voorbereiding voor de toets van 19.12
2 opties:
A. oefenen met lesson up
B. zelfstandig gaan leren voor de toets
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Voorbereiding op de toets
Slide 6 - Tekstslide
Sjors ontvangt jaarlijks € 40 rente bij een spaarrekening waar € 4.000 op staat. Deze rente wordt jaarlijks op zijn betaalrekening gestort. Op de spaarrekening is dus sprake van
A
enkelvoudige interest
B
samengestelde interest
Slide 7 - Quizvraag
Sjors ontvangt jaarlijks € 40 rente bij een spaarrekening waar € 4.000 op staat. Deze rente wordt jaarlijks op zijn betaalrekening gestort. Hoeveel procent enkelvoudige rente ontvangt Sjors jaarlijks?
A
0,01%
B
0,1%
C
1%
D
10%
Slide 8 - Quizvraag
Ali zet € 2310 op een spaarrekening met samengestelde interest. Hoeveel staat er drie jaar later op deze rekening als hij 0.45% rente ontvangt?
A
€ 2.341,19
B
€ 2.341,18
C
€ 2.342,32
D
2.341,33
Slide 9 - Quizvraag
Een ………A………keert alleen uit als de verzekerde tijdens de looptijd van de verzekering sterft. Er wordt geen kapitaal opgebouwd. Dat betekent dat de verzekering niets uitkeert, als je aan het eind van de looptijd van de verzekering niet bent overleden. Op plek A hoort het woord..
A
levensverzekering
B
lijfrenteverzekering
C
overlijdensrisico-
verzekering
D
geen idee
Slide 10 - Quizvraag
Welke formele (offciële) samenwoonvormen kennen we in Nederland?
Slide 11 - Open vraag
Kies de juiste aanvulling. Wie in 2015 bij een huwelijk niets regelde, kwam automatisch terecht in de regeling van:
A
algehele gemeenschap van goederen
B
beperkte gemeenschap van goederen
C
huwelijkse voorwaarden
D
geregistreerd partnerschap
Slide 12 - Quizvraag
Bij welke instantie moet je je inschrijven als je een bedrijf start?
Slide 13 - Open vraag
Welke uitspraken over de eenmanszaak zijn juist?
A
de eenmanszaak is een rechtspersoon
B
de leiding van de eenmanszaak is in handen van de eigenaar
C
de eenmanszaak heeft maar 1 eigenaar
D
er kan in een eenmanszaak maar één persoon werken
Slide 14 - Quizvraag
Waaraan herken je op een balans dat je te maken hebt met een vennootschap onder firma?
Slide 15 - Open vraag
Een startende ondernemer moet bij een investeringsbegroting ook de waarde van de inventaris opnemen. Kies de juiste voorbeelden van de inventaris van de winkel van een bakker.
A
toonbank
B
winkelpand
C
de gebakken broden in de manden
D
de manden waarin het brood ligt
Slide 16 - Quizvraag
Wat is een investeringsbegroting en op welke kant van de balans zie je die terug?
Slide 17 - Open vraag
Welk(e) voorbeeld(en) horen bij de activa van een balans?
A
inventaris
B
eigen vermogen
C
winst
D
liquide middelen
Slide 18 - Quizvraag
Mart heeft een kledingzaak.
Welke twee balansposten veranderen als Mart op rekening voor € 2.000 aan kleding besteld?
A
voorraad goederen en crediteuren
B
voorraad goederen en bank
C
inventaris en crediteuren
D
bank en eigen vermogen
Slide 19 - Quizvraag
Iris heeft vandaag een omzet van € 540. De inkoopwaarde van de omzet is € 300. Alle klanten betalen met de pinpas. Het banksaldo van de winkel stijgt met?
A
€300
B
€ 540
C
€ 240
D
€840
Slide 20 - Quizvraag
Iris heeft vandaag een omzet van € 540. De inkoopwaarde van de omzet is € 300. Alle klanten betalen met de pinpas. De voorraad goederen daalt met?
A
€300
B
€ 540
C
€ 240
D
€840
Slide 21 - Quizvraag
Iris heeft vandaag een omzet van € 540. De inkoopwaarde van de omzet is € 300. Alle klanten betalen met de pinpas. Het eigen vermogen van de zaak stijgt met?
A
€300
B
€ 540
C
€ 240
D
€840
Slide 22 - Quizvraag
en nu...
zelf oefenen
1. lees de leerteksten door
2. leer de begrippen
3. lees de samenvatting
4. maak de opdrachten die je moeilijk vond nogmaals
5. maak de test jezelf oefeningen van hoofdstuk 3 en 4